Opwaartsche Wegen. Jaargang 13
(1935-1936)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
De vergelijking als literair hulpmiddel
| |
[pagina 27]
| |
verschijnselen op verschillende gebieden gaat vergelijken! De gladheid van de schilders Pieneman en Kruseman vinden we ook in gedichten als die van Tollens en BogaersGa naar eind5), het impressionisme doet zijn invloed gevoelen in schilderkunst en literatuur, ja zelfs in de algemeene levensstijl (zie Broder Christiansen, Das Angesicht unserer Zeit). - Hoe 't mogelijk is door toevallige associatie enkele figuren in scherper omlijning te schouwen, wil ik aan 'n enkel voorbeeld trachten duidelijk te maken. Galsworthy, in zijn roman ‘Maid in Waiting’ (in 't Hollands vertaald als ‘Een meisje wacht’) en Selma Lagerlöff in haar novelle ‘Ingrid’ geven beide 't beeld van 'n krankzinnige. Galsworthy's pessimistisch vitalisme tekent zich hier donker af tegen S. Lagerlöffs optimistisch geloof in de liefde als reddende kracht. G. laat zijn krankzinnige tijdelijk genezen, om hem dan in des te dieper kuil van ellende neer te storten, ja letterlijk laat hij hem tenslotte in een kalkgroeve doodvallen, en vraagt vergeefs en wanhopig naar de zin van dit vreselijkste lijden dat er bestaat. S. Lagerlöff laat in de woestenij van den verdwaasde een liefdesbloem opbloeien, die weldra de wildernis herschept in een bloeiend land. Galsworthy, de realist, wiens waarheid slaat en wondt, S. Lagerlöff, de idealiste, wier geloof troost en kracht geeft. Dat overigens Galsworthy's realisme gewoonlijk verzacht en getemperd wordt door 'n zekere navrante weemoed, blijkt als we een zijner romans ‘To Let’ (de derde van de Forsyte-saga), waarin 't Romeo en Julia-motief behandeld wordt, stellen naast Shakespeare's stuk en naast Kellers onvergetelijke novelle ‘Romeo und Julia auf dem Dorfe’. Bij Shakespeare treffen ons allereerst de ‘riesengrosze Menschen’, zoals Goethe ze noemde, het ten top drijven der spanningen, het geweldige pathos dat bijna bovenmenselijk wordt, toch door bepaalde kleine trekjes (de slotscène van Julia met de voedster b.v.) menselijk blijft. Bij Keller zijn deze figuren half vermenselijkt, maar bewaren nog 'n sterk symbolisch gehalte (de scène waar de twee vaders elkaar ontmoeten bij 't vissen; de dood der geliefden). Bij Galsworthy wederom: de liefde-op-het-eerste-gezicht die door een vete tussen de wederzijdse ouders gedwarsboomd en reeds in de kiem verstikt wordt. Maar de dood is hier niet de enig overgebleven oplossing: na 'n idyllisch samenzijn, met navrante accenten, buigen de levens uiteen. De liefde als vernietigende kracht die alle zekerheden stukbreekt, heeft haar oer-primitief geweld verloren. Wel bedreigt ze nog eenmaal, in ‘Swans song’, zesde en laatste deel der Saga, het huwelijksleven van Fleur Forsyte, - dit is echter slechts tijdelijk, en ook dan niet dodelijk. Wijst dit op 'n milder worden van de tijden, of alleen maar op Galsworthy's scepticisme, en op de veiligheid der Engelse maatschappij? Ik merk hier 'n langzame vermenselijking op, van af Shakespeare's mateloze romantiek, via Keller's geconcentreerde dramatiek, naar Galsworthy's schrijnende berusting in het feit dat onze tijd niet meer groot is, al tracht hij in de titel van zijn cyclus (Forsyte-saga) een rest van heroïsme te redden. De hier gegeven vergelijkingen berusten op overeenkomst in behandelde figuur (de krankzinnige) en motief (de door 'n vete gedwarsboomde liefde). Zij voeren tot 't opmerken van 'n verschil in levenshouding en tijd. Ook het verschil in genre en stijl (dramanovelle-roman) in 't laatste geval is typerend en hangt samen met de algemene tijdstijl. Men zou de vergelijking 'n critisch genre kunnen noemen, dat, nog weinig bewust en op zichzelf beoefend, toch de kern uitmaakt van menige critiek en de basis vormt van | |
[pagina 28]
| |
studies over invloeden, navolging, ‘Wirkung’, over de geschiedenis van motieven, stijlen, enz. Haar afzonderlijk te beoefenen schijnt in zoverre weinig vruchtbaar, omdat dan een bepaald doel ontbreekt. Maar, zoals bovenstaande vergelijkingen poogden aan te tonen, kan ook de toevallige vergelijking vrucht afwerpen. Ik herinner aan Annie Salomons' opstel over vrouwenfiguren in moderne romans, waarbij de Meester, Top Naeff, Robbers en Ina Boudier-Bakker de revue passeren. Twee schrijfsters als Wilma en mevr. Kuyper-v. Oordt, die tot een bepaalde groep behoren en daardoor toevallig tezamen in de gezichtskring vallen, verkrijgen een typisch relief: de een als van binnen naar buiten, de ander als van buiten naar binnen zich bewegend. Hoe oneindig veel is ook hier aan wat men noemt ‘het toeval’ te danken! Grillig en duister is in veel opzichten de literaire critiek, spiegel van het menselijk bewustzijn, waar associaties en herinneringen opduiken en verdwijnen, lichtflitsen een nooit-gezien verband doen herkennen, vergelijkingen opspringen en voorbij zijn, indien niet in de vlucht gegrepen. Als men de vergelijking een plaats moest aanwijzen, zou het zijn in de methodiek der literatuur. In zoverre gelijkt ze op de statistiek: ze heeft geen doel in zichzelf, maar slechts 'n dienende functie. Anders echter dan de statistiek, vereist zij 'n bijzondere intuïtie bij de hantering. We hebben in de literatuur immers niet met meetbare, doch met individuele en historische verschijnselen te doen, eenmalig van karakter, en als zodanig vreemd en ontoegankelijk, slechts door intuïtie te benaderen. Deze heeft daarbij in de vergelijking 'n belangrijk hulpmiddel. De vergelijking immers maakt 't mogelijk 'n onderscheid te zien; en is dit niet de voornaamste karakteristiek van het individuele, dat het onderscheiden is van iets anders?Ga naar eind6) Daarom ook is zij pedagogisch van zo grote betekenis: relief gevend, licht-en-schaduw scheppend, - al mag haar doel nooit wezen het een ten koste van het ander te doen uitkomen. Haar methode vloeit voort uit haar wezen: 't constateren van overeenkomst en verschil, dan 't verklaren van die beide. De onderzoekende geest heeft hier een bijna eindeloos veld, - de vergelijking blijve echter hulpmiddel, peillood in de diepzeeën van het menselijk wezen en zijn openbaring, in de kultuur, waartoe ook de literatuur behoort. |