Opwaartsche Wegen. Jaargang 12
(1934-1935)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 402]
| |
Hebt u al gelezen?......Ga naar voetnoot*)
| |
[pagina 403]
| |
zich bij de keuze zijner ‘objecten’ naar de bovengenoemde onkwalificeerbare behoeften van het publiek; de schrijver richt zich naar de wenschen van den uitgever (van het publiek); het publiek laat zich gaan op zijn emoties. Automatisch geraakt op deze wijze de geestelijke zelfstandigheid der letterkunde onder den voet. De productie spitst zich toe op het in geestelijk opzicht bijkomstige en toevallige. Een boek, dat ‘tegen den geest van den tijd ingaat’ (waren er ooit andere boeken, die ons iets van belang te zeggen hadden dan juist deze!), wordt door den uitgever hoogstens als een hoofdschuddend aanvaarde speculatie op het ‘je kunt nooit weten’ van de grillige publieke belangstelling aan de markt gebracht; maar zelden staat een uitgever nog achter DE IDEE van een boek en, men moet niet onbillijk zijn, meestal kan hij zich ook deze ‘luxe’ niet eens permitteeren. Doch, het is ver gekomen met een samenleving, waarin geestelijke zelfstandigheid als een luxe moet worden beschouwd. Dit alles brengen wij naar voren in verband met de poging, die wij willen doen, hier een rechtvaardige beoordeeling te geven van het jongste boek van Johan Fabricius: ‘De Dans om de Galg’, dat zoo nauw betrokken is bij deze dingen. Deze gansche roman-trilogie heeft van den aanvang af het publiek bovenmatig geboeid. Waardoor? Ongetwijfeld óók door zijn soepelen, romantischen inhoud, die het ons zoo gemakkelijk maakte telkens voor eenige uren onze moeilijkheden uit het oog te verliezen en ons weg te laten deinen, ver van de kusten van ons werkelijk leven, naar het kleurig eiland van des schrijvers verbeelding; doch evenzeer door den vorm, die zoo geheel verschillend is van wat de lezers van de moderne Nederlandsche schrijvers tot nog toe over het algemeen gewend waren. Fabricius heeft weer voor ons doen opleven de kunst van de vertelling, van het episch verhaal. Na zoovele ‘vertikale’ zielsontleding, was het voor menigeen een verademing al lezend met zijn aandacht zich te kunnen blijven bewegen in horizontale richting. Voor innerlijk vermoeide en nerveuze menschen, zooals wij op het oogenblik bijna alle zijn, beteekende het een uitkomst, een boek in handen te krijgen, dat niet aan de wortels van ons eigen zieleleven knaagde en dat onze hongerende onzekerheden ongemoeid liet, ze speels bedekkend voor een wijle met een vlies van bonte en bewegelijke beelden. Het gaf ons soelaas en het geeft dat nog aan een ieder, die verstrooiïng zoekt en zich niet wil vergenoegen met een leeg vermaak. Want, men moge Fabricius verwijten, dat hij geen groote en diepe persoonlijkheden in zijn romans tot uitbeelding brengt, het zijn in elk geval MENSCHEN, die hij teekent en deze menschen zijn volstrekt niet zoo oninteressant, dat zij ons niets meer zouden kunnen doen beseffen van de gemeenschap, waarin wij met hen, elk naar onzen aard, staan. ‘De Dans om de Galg’ doet voor de beide andere deelen der trilogie niet onder. Als compositie wint het laatste deel het stellig van het tweede; wat betreft de uitbeelding der verschillende figuren lijkt het ons het rijpste van de drie. De ‘natuurlijke’ toon, waarop Fabricius weet te vertellen en die hem waarschijnlijk wel een beetje door in dit opzicht minder rijk begiftigde en toch zoo graag populair zijnde auteurs zal worden benijd, maakt ook dit boek tot een voor allen gangbare lectuur. Als Fabricius u eenmaal beet heeft, komt ge zoo gemakkelijk niet meer van hem los. En tegenover een gemis aan geestelijken diepgang en normatieve gerichtheid is dit toch | |
[pagina 404]
| |
ook weer een verdienste van zijn werk, omdat hij hierdoor een weg tot de letterkunde opent voor velen, die anders wellicht bij de gebruikelijke amusementslectuur zouden zijn blijven staan. Wanneer men onder deze aspecten een schrijver als Fabricius beziet, loopt men geen gevaar hem onbillijk te beoordeelen, terwijl men aan den anderen kant toch een open oog blijft houden voor de beperktheid van zijn talent, die door een schare van al te geestdriftige bewonderaars wel eens wat al te licht over het hoofd zal worden gezien; iets, waarin ongetwijfeld op zijn beurt een gevaar voor onbillijkheid schuilt tegenover een aantal minder populaire, maar dieper gaande auteurs. |
|