| |
| |
| |
Boekbespreking
De slinger van den tijd, door J.M. IJssel de Schepper-Becker. Uitg. Nijgh en v. Ditmar N.V., Rotterdam.
Dit lijvige boek bevat de geschiedenis van een Rotterdams koopmansgezin, enigermate zelfs de historie van een hele familie, levende in deze dagen van crisis. De schrijfster begint met ons de invloed te tekenen, die de val van het engelse Pond heeft in het bedrijf van den Heer Prakke. Stroppen, en naar aanleiding daarvan bedenkelijke gezichten bij de Commissarissen. Er zal geleend moeten worden. Om die lening aanlokkelijk te maken zal men de toestand wat moeten flattéren. De rechtschapen Prakke wil daar niet aan mee doen. Gevolg: vijandschap van zijn medevennoten, zelfs van zijn naaste familie. Van je familie moet je 't maar hebben! Ze zijn er trouwens naar: zo goed als allemaal lui die het met de huwelijkstrouw ook niet nauw nemen. Deze kwaal is bepaald epidemisch in deze familie. Mevr. Yssel de Schepper's weergave van het Rotterdamse koopmansmilieu is ver van vleiend. Intussen geeft ze een goed beeld van hedendaagse praktijken.
Die goeie, degelijke Prakke (de naam is al zo ‘safe’, niet?) krijgt het op de duur ook nog te pakken. Eerst een beroerte. Dan, als hij voor 'n rustkuur buiten vertoeft, neemt het snoezige verpleegstertje hem met haar zachte handjes te grazen. Het was bijna op scheiding uitgelopen, als...... Prakke niet bijtijds had ingezien, dat dit toch al te gek was. Nee - dat had z'n lieve, zorgzame vrouw, Ada, niet verdiend. Bram Prakke keert tenslotte in de brede schoot van het gezin terug. Ik denk, het zal hem deugd doen.
Het is duidelijk genoeg, aan welke kant de keus van de schrijfster zelf ligt. Die keus is ook zeer waardeerbaar, al is ze niet zo diep gefundeerd en verantwoord als wij dat zouden wensen.
Als tijdsbeeld is dit werk van Mevr. Yssel de Schepper van waarde. Het lelijke is er niet ‘met een onsmakelijke voorliefde’ in uitgebuit, al blijft het geheel dan ook vrij grijs. Er vliegt niet 's een licht over de dingen, het vlammetje blijft te veel in de smook.
Om nog wat over de vorm te zeggen: de compositie lijkt me geslaagd, de taal is vlot, maar ook vaak vlak. Het aanbrengen van de sfeer geschiedt wel eens met geleend, niet al te fris materiaal.
d. B.
| |
Uit eigen tijd, door W.C. Braat. Bij J.B. Wolters. Groningen, Den Haag, Batavia. 1934.
Dit leesboek voor kweekscholen bestaat uit 40 gedichten en 40 stukjes proza van naoorlogse schrijvers. Het proza lijkt me iets beter gekozen dan de poëzie; laten we dit niet in verband brengen met het feit, dat bij de poëzie uit onze eigen auteurs royaler gekozen is dan bij het proza.
Overigens een goed opgezette bloemlezing.
v. H.
| |
| |
| |
Ik was een Duitscher, door Ernst Toller. Uitg. ‘Contact’, Amsterdam.
Dit boek behelst de autobiografie van den schrijver. Jeugd, School- en Studiejaren, Oorlogstijd. Beierse Radenrepubliek, veroordeling, verblijf in de kerker. Deze enkele woorden duiden reeds op een bewogen leven. Toller, kind van gelovige joodse ouders, tobt reeds vroeg, zoals zoveel weetgierige kinderen uit streng-godsdienstige gezinnen, met het probleem van Gods aanwezigheid, Zijn gestrengheid, wijsheid en bestiering. Opvallend vond ik bij Toller's jeugdervaringen de overeenkomst met de problematiek van kinderen uit andere orthodoxe milieus. Ook daar beheerst de godsvoorstelling van het Oude Testament nog vaak de religieuze opvoeding.
Eveneens reeds vroeg drukt op Toller het besef, dat hij als Jood in sommige kringen minder in tel is. Geen wonder, dat in hem naderhand het verlangen opstaat, zich hier en daar op zijn wijze te laten gelden. Als de oorlog uitbreekt voelt hij zich ineens mee opgenomen in de grote ‘Begeisterung’ voor het vaderland. Maar in de kazerne en aan het front komt langzamerhand weer de ontgoocheling. Dat is zo het gewone liedje, met als gevolg het verzet, de bezinning op de mogelijkheid van verandering enz. Uit de oorlogsliteratuur der jongeren kennen wij deze verschijnselen reeds.
Het belangwekkendste vind ik in dit boek het verhaal van de opkomst en de ondergang der Radenrepubliek, een tijd, waarvan wij ons de verschrikkingen nauwelijks meer herinneren, zelfs nauwelijks weten van welke hoedanigheid die waren. Sluipmoord en lafhartig verraad zijn aan de orde van de dag. De rol, die Toller zelf in deze dagen speelde, is misschien verklaarbaar, dat zijn persoon er door op een verheven voetstuk geplaatst wordt, kan ik niet vinden. Toller en zijn kameraden ondergaan het gewone lot van de mislukte revolutionairen. Dat daarbij geen recht gedaan wordt aan hun goed bedoelde gezindheid - niemand zal dit verwonderen.
Na de verhalen van ontgoocheling en mislukking, vinden we Toller, als hij tenslotte uit de kerker ontslagen is, terug als iemand die ondanks alles nog niet levensmoe is. Hij heeft het geloof behouden...... ‘aan een wereld, waarin rechtvaardigheid, vrijheid en menschelijkheid zullen zegevieren, aan een wereld, waarin niemand bang hoeft te zijn en niemand honger lijdt’. Ik weet niet met zekerheid, waarin dit geloof van Ernst Toller wortelt, wellicht enkel nog in het niet uit te roeien besef, dat te eniger tijd een wereld zonder onrecht en leed deze bedeling doorbreekt en haar met een volkomen triumf beheerst.
In elk geval is de weerspiegeling van de jongste historie in deze levensroman treffend genoeg om er met belangstelling kennis van te nemen.
d. B.
| |
Heiman Dullaert. Een bloemlezing uit zijn gedichten. Samengesteld en ingeleid door H.A. Mulder. Libellenserie No. 6. Bosch en Keuning, Baarn.
Sinds Verwey voor Dullaert de aandacht vroeg, is de belangstelling telkens weer naar hem uitgegaan, tot Prof. Wille alle gegevens over hem en zijn omgeving bijeenbracht. Een volledige herdruk van zijn werk wacht nog. Ondertussen wordt deze voorbereid door met smaak verzorgde bloemlezingen. Zo deed bv. Greshoff, zo doet nu Mulder. Mulder heeft niet veel ruimte, waarvan hij nog vier pagina's vult met een inleiding, zodat hij niet heel veel meer kan opnemen dan de verzen die uit schoolbloemlezingen bekend zijn. Ondertussen doet het goed deze hier weer aan te treffen, aangezien het oordeel vrij eenstemmig is over wat Dullaerts beste verzen zijn. De verzen waarop ik het oog heb, staan voornamelijk in het 2e gedeelte van de bloemlezing. Dit is geen kritiek, zomin op de samenstelling van deze tweede helft als van de eerste, er is met smaak en oordeel gekozen. In de inleiding heeft Mulder behalve historische notities goed karakteriserend werk gegeven.
v. H.
| |
| |
| |
Uut 't Lève, door A.H. de Hartog. Tweede druk. D.A. Daamen's Uitg. Mij. N.V., 's-Gravenhage 1934.
Vijf en twintig jaar ongeveer geleden verscheen van dit boekje de eerste druk. Schetsen van Ds. de Hartog uit zijn eerste Gemeente. Verschillende er van zijn voor het eerst geplaatst in Ons Tijdschrift.
Ze zijn van het gewone genre: belangstelling voor enkele dorpstypen, met middelmatig talent geschreven. In dit genre is veel beter werk geleverd. Als deze schetsen opnieuw ter hand genomen worden, zal het alleen zijn om de bekendheid van de auteur. Daarom was het misschien verstandiger geweest ze niet te herdrukken, want noch Dr. de Hartog, noch het publiek worden er toch eigenlijk mee gediend.
v. H.
| |
Woeker. Een roman uit het ambtenaarsleven, door P.H. Ritter Jr. D.A. Daamen's Uitgevers-Maatschappij N.V. 's-Gravenhage.
Deze roman is een vergissing. Het begint al bij de titel, aangezien de woeker in de roman slechts een heel kleine rol speelt. Verder zijn de mensen caricaturen en eindigt het verhaal geheel en al in de sfeer van een doodgewone draak. Het beste is deze roman zo spoedig mogelijk te vergeten.
v. H.
| |
De lichtboei, door A.L. van Hulzen. La Rivière en Voorhoeve, Zwolle.
De heer van Hulzen heeft al veel literaire essays geschreven in het populaire genre. In dit werk is weer een zevental bijeengebracht. De heer van Hulzen verstaat de kunst heel eenvoudig te schrijven en kan daarom een grote lezerskring bereiken en doet dit waarschijnlijk ook.
Daarom vind ik een opstel als over Perk niet gelukkig. M.i. wordt daarin ondanks de waardering die de heer van Hulzen voor Perk zegt te hebben zowel over zijn techniek als over zijn ideeën op een te laatdunkende toon gesproken.
Perk was een groot technisch vernieuwer en zijn ideeën, al zijn ze de onze niet, kunnen niet als ‘waarheden als koebeesten’ of ‘anti-Christelijk’ worden afgedaan of teruggewezen, als het tenminste de bedoeling is een publiek tot Perk in te leiden. Popularisators als de heer van Hulzen kunnen het beste schrijven over wat ze zonder al te veel reserve bewonderen kunnen en - kleingeestig is de heer van Hulzen niet! - dan blijft er voor hem nog een breed terrein over.
De andere opstellen wens ik een voorspoedige reis!
v. H.
| |
Vanwaar - Waarheen. Honderd Vragen en een Antwoord, door Dr. Adolf Maurer. Uitgevers-Maatschappij ‘Holland’, Amsterdam.
Ik zie dat al, dat gebaar. Vanwaar-Waarheen? Om het eens in de taal van den voorbijganger te zeggen: da's een ouwe bak! Waarom, waartoe, waar vandaan...... dat roept een wereld van vragen op. Daar hebben de mensen zich jaren druk mee gemaakt. Natuurlijk: honderd vragen...... hónderden! - En nu maar één antwoord? Dat is beslist een fascistisch boek of...... een christelijk. En dan gehéid fascistisch of gehéid christelijk.
Nee! In dit boek wordt nu eens niet gestampt, zelfs niet met de voeten. Deze schrijver komt bij u zitten, hij doet niet pathetisch en niet zenuwachtig. Maar hij kijkt u aan en
| |
| |
praat met u. En elke zin heeft macht. Achter elke zin staat een groot hart en in dit grote hart verrijst Christus: het levende antwoord.
Dit boek is zonder enige twijfel een geschenk van uitnemende waardij. Het bevat een tachtigtal korte toespraken tot den lezer, gebaseerd op een Bijbelwoord. Deze toespraken verrijken met wijsheid van de hoogste orde, ze maken het leven doorschijnend, lichter. Ze vormen het aderwerk, waardoor de overheveling van een verheven levensmoed plaats vindt, een moed die niet bestaat in bruuske durf, maar in geloof.
Dit boek is nergens daverend, maar nog minder ergens vlak. Het is als een Meiregen, die deugd doet en al de wonderen van Lente opwekt, teder en krachtdadig tegelijk. We krijgen in boeken dikwijls stenen voor brood, maar niemand zal kunnen zeggen, dat dit geen kost is. Hier wordt het allerkostelijkste geboden. Niemand behoeft te hongeren. Dat wil wat zeggen in deze dagen. We zouden grove onwaarheid spreken als we later zeiden van deze tijd: er was niet. Er is - Goddank - nog zát. Getuige dit werk van Dr. Maurer.
Lof komt toe aan den vertaler, P.C. van Dijk, die er voor gezorgd heeft, dat aan het boek geen ‘uitlandse’ smetten kleven. Het kon zó door een echte hóllandsche schrijver geschreven zijn. Waar ik mee zeggen wil, dat het aan den vertaler te danken is, dat de merkbare verwantschap van den zwitserschen auteur met onze aard in de overzetting goed bewaard gebleven is.
d. B.
| |
Blanke boeien, door J.G. Schoup. Schuyt, Velsen.
Dit verhaal vertelt van de moeilijkheden, die de missie in de Belgische Congo heeft met de ambtenaren der handelsondernemingen, toegespitst op de botsing van pater Versteeg met van Dam en Nijssen, twee administrateurs van een koloniale diamantmaatschappij. De moeilijkheden, die de zending heeft, doordat de blanken zich weinig Christenen tonen en daardoor veel kwaad doen aan het ontluikend geloof bij inlanders, die moeilijk de begrippen blanke en Christen kunnen scheiden, kennen wij in onze Oost ook. De schrijver van dit verhaal heeft door het scheppen van een grove tegenstelling de kwestie scherp willen stellen, maar heeft dit niet kunnen verrichten dan ten koste van de waarschijnlijkheid. Van Dam is een bruut en pater Versteeg is een ideale missionaris. Van Dam ziet de inlander nauwelijks als mens, onder de hand van de auteur wordt de inlander een onschuldig, idyllisch wezen, dat uit ethisch oogpunt gezien, geen Christendom meer nodig heeft, om voortreffelijk te zijn. Het schijnt, dat eeuwen heidendom een kinderlijke eenvoud meebrengen, die eeuwen Christendom nergens hebben kunnen bewaren. Zo bezien is dit boek eigenlijk geen pleidooi voor zending. Dit komt door de ijver van de auteur om de inlanders voor te stellen als slachtoffer der koloniale handelsmaatschappijen en hun ambtenaren. Zonder iets af te willen doen aan de hoofdstrekking van het verhaal, is door een gebrek aan talent bij de auteur een te zeer bijgekleurde geschiedenis ontstaan, die overtuigingskracht daardoor moest ontberen.
v. H.
| |
Korte nabetrachting over de afscheiding van 1834, door Dr. K.H. Miskotte. Uitgevers Mij. Holland, Amsterdam 1934.
Ofschoon dit werkje eigenlijk eenigszins buiten het bestek van de boekbesprekingen in ons Maandblad valt, vestig ik hier toch gaarne de aandacht op deze verzamelde artikelen van Dr. Miskotte. Vele van onze lezers zullen ongetwijfeld belang stellen in het onderwerp. Ik zou zeggen als ze alles hebben gelezen wat tevoren en in de laatste maanden naar aanleiding van de Afscheiding werd geschreven, dan moeten ze toch ook beslist nog kennis nemen van deze Nabetrachting.
| |
| |
Dr. Miskotte maakt bij voorkeur op datgene attent wat er symptomatisch is in het gebeuren, dat onlangs met zo gemengde gevoelens werd herdacht. Het getuigenis van dezen Dienaar des Woords en der Kerk aangaande, zoals hij het karakteriseert, ‘dit gebeuren als een menging van eeuwigheidsernst, harde koppen en karabijnen’ klinkt oprecht; het is fris en tegelijk hartelijk. In 't bizonder vond ik opmerkelijk de beschouwingen omtrent het wezen en de roeping der Kerk, over kerkelijk en sectarisch denken.
d. B.
| |
De kinderen van de groote Fjeld, door Laura Fittinghoff, uit 't Zweedsch, door N. Basenau-Goemans. Uitgave J. Ploegsma, Zeist 1934.
Van dit kostelijke kinderboek is thans een twede, goedkopere druk verschenen. Zeven weeskinderen, waarvan de leider 13 jaar is, trekken met een geit en een slee door 't land. Ze beleven veel avonturen en komen tenslotte onder dak.
Van deze boeiende en leerrijke vertelling zullen ongetwijfeld niet alleen de kleinen maar zelfs de grote mensen genieten.
de B.
| |
Christofoor, Een bundel religieuse poëzie, verzameld en ingeleid door Roel Houwink. Uitg. J. Ploegsma, Zeist 1934.
Deze poëzie is bedoeld: voor persoonlijk gebruik; voor het gezin; ten dienste van het Godsdienstonderwijs. Blijkens de inleiding is ze eensdeels geïnspireerd op de Evangeliën en op de centrale figuur daarvan: Christus; anderdeels vormt zij de dichterlijke uitdrukking van een geloofsleven, dat zich meer of minder bewust door de machtige traditie der Una Sancta gedragen weet. Ik geloof, dat deze bundel een rijke vervulling is van het verlangen van velen, die persoonlijk of gemeenschappelijk zo gaarne hun geloof sterken aan schone en sprekende verbeeldingen. De stof is gekozen uit onze eigen literatuur, gelukkig zelfs vrij veel uit het werk van nog levende auteurs. Dit boekje is er naar inhoud en formaat op aangelegd om het als een dagelijks gezel om en bij zich te hebben. Het zal vast en zeker niet teleurstellen.
de B.
| |
Bijbelstof en belletrie, door Seerp Anema. Uitgave van J.H. Kok N.V. te Kampen. 1934.
Dit werkje is een verweerschrift tegen de kritiek uitgebracht op De Sjoenemietische. De heer Anema verontschuldigt zijn ‘preken in eigen parochie’ met ‘de bejegening, die (zijn) boek ervoer van de zijde der Christen-literaten’. In zijn verdediging richt hij zich echter niet tegen hen, maar tegen de theologen. Alleen Dr. Tazelaar en een enkele recensent, die een vriendelijk woord over De Sjoenemietische wilde zeggen, wordt genoemd, alle andere niet-theologen worden genegeerd; wij waren ‘niet geheel onbevooroordeeld’ en de theologenkritiek stond ‘ver boven het oppervlakkig meedoen met den tijdgeest van de meesten der “deskundigen” onder de Christe lijke critici’. Wij ‘hadden er belang bij, dat de eerste proeve, die ik (Anema) in den geest van “Moderne Kunst en Ontaarding” trachtte te geven, een échec zou worden’. Deze ‘niet geheel onbevooroordeelde’ opinie over de kritiek der Christen-literaten, die zelfs lichtelijk insinuerend is, zullen we ons niet zo aantrekken, dat ons inderdaad vooroordelen in de weg gaan zitten bij het bespreken van Anema's werk.
Het uitvoerigst is de verdediging van de Bijbelse roman als genre. Gregorius, Beza, Milton, Bilderdijk worden er aan te pas gebracht om te bewijzen, dat de dichterlijke verbeelding
| |
| |
tegenover Bijbelstof geoorloofd is. Het betoog draagt, al zouden wij sommige dingen anders zeggen, volkomen onze instemming.
Hierna behandelt Anema het bezwaar, dat de dragers der typologische openbaring zich van hun roeping bewust zouden zijn geweest.
De verdediging is hier veel zwakker, en dit is te meer jammer, omdat dit het nieuwe element in Anema's roman is. Het was de heer Anema niet mogelijk hier werken van een tweede Gregorius, Beza, Milton of Bilderdijk uit het stof te halen. Hier moet hij zich vastklampen aan een aarzelende veronderstelling van een enkele theoloog en eigen tekstkommentaar, om aannemelijk te maken, dat zijn hoofdpersonen voortdurend genoegelijk met elkander keuvelen over hun typologische betekenis, ja dat deze typologische betekenis zo sterk in hun bewustzijn leeft, dat de intiemste verhouding tussen Salomo en Abisag er volkomen door wordt bepaald. Het gelukt hem dan ook niet, dit aannemelijk te maken. Als hij had willen betogen, dat de figuren van het Oude Testament in hun ogenblikken van hoge inspiratie iets van het toekomstige Messiaanse heil zagen, zou niemand dit hebben weerlegd. Maar in zijn boek is het ganse heilsplan de hoofdpersonen tot in details duidelijk. Het bezwaar tegen Anema's typologische roman, is dat hij een mogelijkheid, die hij heeft gezien, ad absurdum heeft gevoerd. Hij toont zich in zijn weerlegging niet bewust, dat hier de grond ligt van al de bezwaren, die zich tegen zijn typologische roman hebben opgehoopt.
De andere bezwaren zijn van minder betekenis en worden ook door Anema slechts met een enkel woord weerlegd.
In 't kort samengevat betekent deze brochure van Anema, dat hij 't uitvoerigst is, daar waar hij een open deur intrapt: het recht om Bijbelstof als kunstenaar in behandeling te nemen; of er ook minder gewenste stof in het geheel der door de Bijbel geboden materie is, wordt nauwelijks besproken. Verder is de heer Anema het zwakst in de weerlegging van de bezwaren, die juist zeer bizonder het karakter van zijn eigen werk raken: het typologisch element in de vanzelfsprekendheid, waarmee de door ons achteraf opgemerkte typologische trekken in het Bijbelverhaal als dagelijks bewust kennen in zijn hoofdpersonen leeft.
De brochure geeft geen antwoord op de vraag, of de ontworpen vervolgdelen nog zullen verschijnen.
v. H.
| |
De ster van den koning. Toen Jezus een kind was, door Mary Entwistle. Van Gorcum & Comp. N.V. Uitgevers Assen.
Kleuterboekjes over de Bijbel. Het eerste kan als verhaal meer geven dan het tweede, dat van Jezus hetzelfde vertelt, dat van elk braaf jongetje te vertellen is. De plaatjes in heldere kleuren zullen het bij kleine kinderen wel doen, al zijn ze niet alle mooi afgedrukt en al is er een wel wat wonderlijke dooreenmengeling soms van oud en Oosters met modern en Westers materiaal.
v. H.
| |
De levende Dante, door Giovanni Papini. Teulings' Uitgevers-Mij., 's Hertogenbosch 1933.
ik Ben niet erg tuis in de Dante-literatuur. Deze is te uitgebreid om als niet-vakman er een behoorlijke stem in te kunnen meespreken. In alle geval maakt dit werk de indruk van buitengewoon knap te zijn; interessant en boeiend is het zeer zeker. Bevoegder hand dan de mijne heeft de originaliteit en de vakkundigheid van dit werk geprezen. Waarom ik me tot een korte aanbeveling voor alle Dante-liefhebbers beperk.
v. H.
|
|