Opwaartsche Wegen. Jaargang 12
(1934-1935)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 298]
| |
Waarom nietGa naar voetnoot*)
| |
[pagina 299]
| |
Ik geloof zeker wel, dat deze ontmoeting de eerste bewegingen in den kunstenaar Helman hebben gewekt die aan de geboorte van het kunstwerk voorafgaan. Maar het is hem niet gelukt de rijpende vrucht voor infectie te behoeden. Het kind is gezwollen ter wereld gekomen. Helman is tijdens zijn droom telkens halfwakker geworden, en heeft met een stroom van zinnen antwoord gegeven op de rommelende geluiden van de dag, op allerlei wat naar hem toeleek naastebij verband hield met liefde, gemeenschap, godsdienst, waanzin. U kunt ook lezen: liefdesgemeenschap, godsdienstwaanzin. In zijn gesprek met den uitgever vindt Helman voor al zijn wijdlopige redeneer-escapades de ‘uitvlucht’: dat het nodig was, enkele wachtwoorden door te geven, een kleine dosis waarheid in een groot vat fictie. Ik heb elders ook al bespeurd, dat er tegenwoordig schrijvers op uit zijn, om in hun werk bepaalde tendenzen te leggen, die, naar ze veronderstellen, voor hun speciale geestverwanten aanstonds begrijpelijk zijn. Hebben we hier dan misschien te doen met een niet rechtstreekse, maar vermomde propaganda? De fictie is als volgt: Deel I. Larven. Drie kinderen van Hollandse afkomst zijn na een scheepsramp terechtgekomen op een onbewoond eiland. Ze leven er als primitieve mensen met de onhebbelijkheden van kinderen zonder leiding. Op een goede dag komt er een verongelukte Spanjaard, Manuel Garcia, aan land gevlot. Die brave kerel, echt middelmatig product van de huidige beschaving, heeft danig meelij met het verwaarloosde drietal. Maar het lukt hem niet, ze in het rechte spoor te krijgen. Het loopt op ruzie uit. De kleine Jan bekomt tijdens de vlucht door Manuel's toedoen ernstig letsel. Teleurgesteld verlaat Manuel tenslotte het eiland, zwemmende in de richting van een voorbijvarend schip. Als hij aan boord gehesen wordt, raakt hij bewusteloos. Het beeld van de kinderen vervaagt nadien in zijn bewustzijn. Deel II, Poppen: Manuel wordt door het noodlot vervolgd. Hij is gehuwd; als er na verloop van tijd een zoontje geboren wordt, blijkt, dat het kind invalide is, een stumper, net als de kleine Jan. Het schuldbesef begint in Manuel te groeien. In zijn hulpeloosheid tracht hij een rijken Lord, Curdington, te bewegen tot een tocht naar het eiland, om de kinderen te redden. Het jacht van Curdington steekt in zee een komt later inderdaad met de | |
[pagina 300]
| |
drie ‘wilden’ in Spanje terug. Manuel staat vol spanning op de kade. Rien en Karel zijn hem al niet meer vijandig gezind. Maar Jan heeft het nog niet op hem voorzien. Die ziet kans om er stiekum tussenuit te komen. Curdington zorgt voor de opvoeding van Rientje en Karel, waarbij hij moeite doet, het ‘natuurlijke’ in hen zoveel mogelijk ongerept te laten. Karel wordt onderhand een echte ‘kapitalist’, Rientje daarentegen heeft de zaak door, ze laat zich niet vangen. Ook niet met de vrome praatjes van haar ouden vader, die ze een keer in Holland opzoekt. Als een vrije, vooroordeelloze vrouw zogenaamd gaat ze tenslotte naar Spanje terug, om zich te wijden aan haar sociale roeping. Die daarin bestaat, dat ze enkele uitverkoren revolutionairen, die in 't geheim allerlei uitbroeden en voorbereiden, met veel vrouwelijke sympathie omringt, als een echte ‘kameraad’. In Deel III: Uitvlucht, komt Jan weer op de proppen. Hij is in Rusland terecht gekomen, spreekt daar af en toe voor de radio. Hij spreekt Hollands met een tikje vreemd accent; daar tuiten in dat kleine landje sommiger oren van: dát is taal. Later komt Jan Sobieski in eigen persoon in Nederland en ziet hoe'n ontzettend benepen boel het daar is, vooral ook een heel erg stomme boel, van een onbenulligheid, vergelijkbaar met het uitzicht van een koe. In dat wei- en waterland is geen eer te behalen. Hij gaat als geheim Sowjetagent naar Spanje, daar is meer aan de hand. En hij is er bruikbaar ook: morele bezwaren kent hij niet, hij is gehard tegen de liefde, boordevol opstandigheid. Alles stelt hij in de waagschaal voor de ‘zaak’, zelfs zijn leven. Hij pleegt een politieke moord en moet vluchten. Alle reddingspogingen van Rien, zijn zuster, en van Manuel, zijn berouwvolle beschermer, die zijn schuld goed wil maken, falen. Jan wordt omgebracht. - En nu de waarheid. Helman geeft tegenover zijn uitgever te kennen, dat hij moeite gedaan heeft ervoor te zorgen, dat de mensen bij het lezen van zijn boek niet stikken in de waarheden. De uitgever laat dat even over zijn kant gaan, maar hij wil dan toch per se weten, naar 't schijnt, of Helman niet bedoeld heeft, pleitbezorger te zijn voor die waarheid, die sommigen ‘communisme’ noemen. Welnu, de auteur op zijn beurt, vat daar niet aanstonds vlam op. Wat ik gewild heb, zegt hij tenslotte, is: alles wat ik bezat, alles wat door traditie en zo tot mijn geestelijke inventaris behoorde, finaal uitverkopen: likwideren. | |
[pagina 301]
| |
Nu, me dunkt, het lijkt er op. We hebben inderdaad de hele santekraam voor 't huis gehad. Kijken wat er bij is. Helman meent zelf, enkele waardevolle dingen tussen een ontzaggelijke hoop rommel. Als het niet mudvol staat op de stoep, komt het publiek immers toch niet kijken. Best. Laat iemand finale opruiming houden, maar als hij zelf bah van die mottige en vermolmde boel is, waarom dan het hele marktplein nog met die muffe lucht verpesten? In het vuur er mee! Helman vindt dat natuurlijk dom. Hij geeft het zelf toe. Zolang er nog mensen zijn, die er op bieden...... ik moet óok bestaan. Welnu - laten we een kleine lichtzijde van de zaak voorwenden: de uitgestalde dingen staan er vaak nog behoorlijk bij. Er zitten zelfs gave delen aan, je kunt ze jammer genoeg op zichzelf niet goed ergens voor gebruiken. Er zijn nog spiegels tussen die in het bezit van den eigenaar nog helder zijn gebleven. Het ‘weer’ spikkelt er nog niet in. Maar ze zitten in een kast, die uit het lood dreigt te zakken. De boedel bevat stukken, die de ontstemde bezitter indertijd blijkbaar, oncritisch, ergens heeft opgedaan; die niet helemaal bij elkaar passen. Intussen vlast hij er misschien op, dat er kijkers zijn, die door zo'n bont stel bekoord worden. Er zijn altijd fantasten, die denken, dat in rare, oude stoelen schatten verborgen zijn. Dat zullen ze op hun gemak eens uitpluizen. Maar een ander peinst: wel, wel, wat heeft die man langzamerhand een geld uitgegeven voor pompeuze bullen...... en dat voor iemand, die overigens toch wel smaak toont te hebben. Enfin...... we zullen 's opletten, wat hij zich na de grote likwidatie voor nieuws, mogelijk waardevols, aanschaft. Wie weet, koopt hij de Waarheid, en verkoopt ze niet. Hij mag haar voor aller ogen te pronk zetten. |
|