En in den argeloos wachtenden mensch voltrok zich een vreemd proces. Geen rekenschap valt te geven tegenover den schroom van dit huiverig aanvoelen. Als doorweven van draden, geheimzinnig dringend door muren en verdiepingen, tast het en boort het in de belaagde ziel. Degenen, waarover het leven is heengegaan, verkrijgen de macht en de kracht om zich te heffen boven dood en verschrikking, angsten en ontzetting. En ach, hoe weinigen nog ontvangen de genade, waardoor alleen die wijdere regionen te benaderen zijn.
‘Uwe glasvensteren zal Ik kristallijnen maken’. Het troostvolle wonder van dezen prachtigen tekst is het muurvaste geloof, de onomstootelijke verzekerdheid, de eeuwige schoonheid te weten achter al wat onherstelbaar is, achter al wat arm en verongelukt is, bekommerd en verwaarloosd, in de genade van den bevrijden geest.
Nog in gedachten verdiept, bemerkte zij eerst nu een jonge verpleegster, die beleefd verzocht haar te willen volgen; vriendelijk en zorgeloos geleidde zij de bezoekster tot voor de hemelhooge deuren. Door middel van een grooten sleutel werd het slot behoedzaam geopend, terstond zorgvuldig gesloten. Met schuwen blik overzag de binnentredende mensch weer een gang, zich verliezend in een eindeloos verschiet; licht, zonnig en hoog, hoog als in den Dom van Keulen. Langs de muren banken en gemakkelijke stoelen, bloemen in vazen op lage tafeltjes, palmen in kuipen, clivia's en aspedistra's, een onheimlijke omgeving van vormelijke gezelligheid. En daar tusschen zaten vreemde wezens, onverschillig voor zich uitstarend of als gevangen dieren nieuwsgierig volgend den verlegen zich reppenden bezoeker. Heel de zwaarmoedige gestemdheid van hen die leven onder den ban van een bedolven bestaan sprak uit de wezenloos brandende oogen, de achtelooze kleedij.
De zuster bracht haar, al pratend voorbij drie wijd-open deuren; zij wees haar een nieuw ameublement in een der conversatiekamers, en beiden, geinteresseerd, prezen de keurige bewerking.
Een vrouw speelde piano, toonloos, zonder ziel, een vage melodie, hangend in crapauds luisterden patiënten, zonder besef; rusteloos zochten de oogen, rusteloos tastten de handen. Door al de jaren heen dat zij dit gesticht bezocht, overviel haar een dwingend gevoel te moeten dalen, dalen naar onpeilbare afgronden, verliezend alles, alles aan menschelijke eigenwaan,