| |
| |
| |
Boekbespreking
In blijde gebondenheid, door Dom Willibrord Verkade. Herinneringen van een schilder-monnik. Vertaald door Domna Edith M. Leeuwenberg O.S.B. Teulings' Uitgevers-Mij, 's Hertogenbosch. 1934.
Dit boek is het tweede deel van Verkade's bekerings geschiedenis. Het eerste deel (Van Ongebondenheid en Heilige banden) vertelt van zijn jeugd, zijn schildersleven en overgang tot de kerk. Dit tweede vertelt van zijn monnik worden en zijn ontwikkeling als kunstenaar. Een grote blijmoedigheid is de hoofdtrek van deze levensgeschiedenis. Verkade lochent niet de vele offers die hij moet brengen, de vele onaangenaamheden die de gekozen weg heeft gebracht, maar toch overweegt de blijdschap der gebondenheid. Zonder afwisseling is zijn leven zeker niet geweest. In opdracht of met toestemming van het moederklooster van Beuron heeft hij overal gezworven om de kerk te dienen met zijn kunst. Uitvoerig beschrijft hij het ontstaan van zijn hoofdwerk: de versiering van de Karmelietekerk te Wenen-Döbling.
v. H.
| |
Geïllustreerde Reisgids voor Polen, door dr. Mieczyslaw Orlowicz. Uitgegeven door de ‘Alliance Polonaise’ à la mémoire d'Adam Mickiewicz. Rotterdam. 1934.
Wie door de reisverhalen en verzen van Jan de Groot belangstelling voor Polen heeft gekregen, kan in deze Reisgids de middelen en wegen zoeken om hem op zijn Poolse reis te volgen.
v. H.
| |
Groninger Bijdragen voor Taal en Letterkunde. Vergelijkend-syntactische Studie van den Renout en het Volksboek der Heemskinderen, door Dr. L.A.H. Albering. Bij J.B. Wolters, Groningen, Den Haag, Batavia. 1934.
Deze Groninger dissertatie is een aanvulling op Prof. Overdiep's uitgave van het Volksboek der Vier Heemskinderen, het eerste werk uit deze serie. Het is bewerkt naar de methode van Prof. Overdiep's syntactische studies. Het is dus het werk van een leerling, die zich geheel in belangstelling en methode van stofbewerkig naar zijn meester heeft gevoegd. Het werk is met ijver en voorzover iemand die in het materiaal niet geheel tuis is, beoordelen kan, met accuratesse volbracht.
v. H.
| |
Twee zestiende-eeuwse spelen van de hel, door Dr. B.H. Erné. J.B. Wolters, Groningen, Den Haag, Batavia. 1934.
In De filosoof van 't Sashuis vinden we in de kermisgang van de Sasmeester een beschrijving van het Groot Helletheater, anders gezeid in de ketel. Hier vinden we een rest van een van de oudste vormen van het Middeleeuwse geestelik spel: een
| |
| |
duivelcomedie, waar (paralel met de Middeleeuwse dodedansen) opgesomd wordt wie tot Lucifers rijk behoort.
Dr. Erné heeft twee handschriften uit de verzameling manuscripten van de Haarlemse rederijkerskamer onder de zinspreuk Trou moet blijcken uitgegeven (van een inleiding en aantekeningen voorzien), waarin tot een sinnespel bewerkt een oud duiveltoneel voorkomt. Het duiveltoneel was oorspronkelik een onderdeel van de Middeleeuwse Paasspelen, een onderdeel dat steeds meer plaats vroeg en zich zelfstandig ontwikkelde.
Aan de met zorg uitgegeven tekst is een woordenlijst toegevoegd als aanvulling op onze kennis van de 16e eeuwse taal. In de inleiding wordt, behalve aan de plaats van het werk in het geestelik spel, ook aan taal, herkomst en het rijm aandacht geschonken.
v. H.
| |
Valsche edelsteenen. Roman uit het hedendaagsch Rusland na 16 jaar Sowjetregiem, door A.I. Woinowa. Vertaling door Pieter van der Valk. Uitg. Schuyt, Velsen.
Een grote verwondering over dit rijk van organisatie en desorganisatie bevangt ons bij het lezen van dit boek. Na 16 jaar sovjetregiem! Men verwondert zich, dat bij zoveel energie en knap organisatievermogen het ganse gebouw nog zo wankel is, tegelijk verwondert men zich er over hoe niet alle groot bouwend werk volslagen mislukt, doordat het steunen moet op de intellektueel, die geminacht en gewantrouwd, nooit een goed dienaar kan zijn. Het boek van Woinowa geeft van de valse positie van deze onmisbare, maar gewantrouwde tussenklasse een duidelik beeld. Het is bovendien zo werkelikheidsgetrouw, geeft daarbij aan de kommunist Krapin, voorzitter van de bedrijfsraad, de goede rol en de slechte aan de deskundige adviseur, Victor Pawlowitch, dat het boek in Rusland eerst sukses beleefde, tot begrepen werd, dat deze werkelikheid toch een scherpe kritiek op de kommunistische maatschappij inhield en het boek verboden werd.
Door Lilli, die secretaresse van Krapin wordt, krijgt Victor nauwer kontakt met Krapin en alzo zijn kansen om zich vooruit te werken. Hij is bekwaam en sluw, offert zonder enige wroeging anderen aan zijn eigen voordeel op, hij is een echte intrigant. Het spel wordt steeds ingewikkelder en vlak voor het grote sukses volgt door de dood van Lilli de ontmaskering. Voor de spanning van het verhaal heeft de schrijver voortreffelijk gezorgd door de figuur van de kunstschilder Mon, die op een van de laatste bladzijden de man van Lilli blijkt te zijn
Maar de grote betekenis van het boek ligt in de knapheid waarmee we, door het leven aan één trustbedrljf mee te maken, zijn reorganisatie en zijn fiasco, het wankele van de ekonomiese opbouw van Rusland doorzien. Het gevaarlike van het boek lag voor de Russiche regeering in het wantrouwen dat er door gewekt wordt in het lonende van al de offers die worden gebracht. Het is duidelik waarom ook van de grootste werken het sukses dubieus moet blijven. Degenen die hart voor de zaak hebben, missen de kennis, degenen die de kennis hebben, mogen niet beslissen, zijn gedwongen alles zo voor te stellen als voor eigen positie het best is. Het feit, dat men met technische rapporten en met statistieken tegenover een onbevoegde alles kan aantonen, wat men op een gegeven ogenblik wenst, maakt dat de invloed der intellektuelen vaak in een richting wordt aangewend, die de leiders intuïtief als verkeerd voelen, maar die ze moeten inslaan, omdat ze het ook onverantwoord achten om tegen de gegevens der deskundigen in te gaan. De dwaasheid, dat volkomen onbevoegden op een rapport van een deskundige een onderneming, die verlies oplevert, met staatsgeld tot een nog veel grotere ombouwen, tot na verloop van tijd dit nog veel grotere mislukking blijkt, is met striemende spot ge- | |
| |
hoond, maar tegelijk binnen de perken der waarschijnlikheid gehouden. Een opwekkend boek is het niet, ik las er dan ook enkele afwijzende recensies van, dat komt, omdat de hoofdpersoon een antipatiek mens is. Wie behoefte heeft aan bewondering voor een held en aan enige vertedering, moet dit boek niet lezen. Maar boeiend is het buitenmate en een scherpe aanval op het sowjetregiem door aan een voorbeeld de fouten van het systeem te laten zien. Een belangwekkend boek!
v. H.
| |
‘Bakvisch-Af’, door Stins van Idserda. Lochem, N.V. Uitg. Mij. De Tijdstroom 1934.
De verhalen, bestemd voor oudere meisjes, welke vooral de laatste jaren van de pers komen, kunnen maar matig bekoren. Afgezien van hun psychologische waarde of onwaarde, hun taal en stijl is de fabel erin in den regel zoo onbenullig en de verwerking van het gegeven zóó onbeduidend, dat het alleszins verklaarbaar is, dat zeventien-achttien-jarigen liever naar Rothberg, Elzer, Birkner, Pedler, Wadsley, Sandys of Merrell grijpen, in wier boeken dan tenminste nog eens wat gebeurt dat hun belangstelling geboeid kan houden tot de bladzijde, waarop ‘ze elkaar krijgen’.
De jonge auteur van ‘Bakvisch-af’ (tot voor kort assistente in de bibliotheek van De Bijenkorf te Rotterdam) heeft jonge meisjes, eenige jaren jonger dan zijzelf, ook inderdaad herhaaldelijk naar bedoeld genre Duitsche of Engelsche ‘boeken voor de vrouw’ zien grijpen. Ze kon met haar meevoelen en deelde geheel de bezwaren tegen Kluitman's, Van Goor's, Valkhoff's en Van Holkema's oudere-meisjesboeken. Het is te begrijpen, dat de wensch bij haar ontstond, zelf een boek te schrijven, waarvan de inhoud meer zou beteekenen dan weinig of niets.
Aan die wensch kwamen de eigen ervaringen, opgedaan gedurende wandel- en fietstochten in Nederland en daarbuiten, tegemoet. Stins van Idserda (de schrijfstersnaam is een pseudoniem) heeft meer dan eens haar vacanties doorgebracht, trekkende van de eene Jeugdherberg naar de andere. Veel heeft ze op zulke tochten genoten, veel ook geleerd, vooral door en bij de vrije omgang van jongelui, een vrijheid en een kameraadschappelijkheid, welke vele jongens en meisjes jammer genoeg nog niet kennen.
Nog in geen boek voor deze jongelui zijn de genoegens van een trekkerstocht beschreven. Ziehier een mogelijkheid om een boek voor oudere meisjes te schrijven, waarvan het motief niet cliché-matig is; een boek tegelijk, dat de lezeressen ervan verhaalt van ervaringen, die ze zelf ook kunnen opdoen.
Het boek dat het resultaat is van den gecombineerden wensch, een lectuurgenre te vernieuwen en tegelijk van eigen, prettige ervaringen te vertellen, is op een merkwaardige wijze ontstaan. De schrijfster schreef het...... aan de toonbank, telkens een paar regels, als er geen klanten waren. We mogen dat hier en passant wel verklappen.
En nu het boek zelf. Het is het verhaal van een voettocht van vijf meisjes door Nederland, van de eene jeugdherberg naar de andere. Wat de treksters beleefden zal ik hier niet in den breede na vertellen. Het is heel wat en het spreekt vanzelf, dat het relaas van de prettige tocht het interessantst is voor andere trekkers en treksters. Zij die de genoegens verbonden aan zulk een tocht nog niet uit eigen ervaring kennen, zullen in dit boek een aansporing ontvangen, het ook eens te probeeren en zij krijgen menige goede wenk en verstandige raadgeving van de schrijfster mede.
Het boek is met veel enthousiasme geschreven. Hier en daar wat àl te enthousiast, wat te vlug en onbezorgd. Als stijlproduct kan het zéker beter en als compositie bepaald ook hechter. Ook wordt er veel gepraat in het verhaal, zij het dan ook vlot en onderhoudend. Maar men moet bedenken, dat ‘Bakvisch-af’ het eerste boek van de schrijfster is. De illustraties van J. Stegeman vallen bij nader inzien niet mee. Vooral personen en hun gezichten komen er zeer middelmatig af.
| |
| |
We hopen, dat Stins van Idserda een volgend boek zorgvuldiger schrijven zal en met haar kritiek niet zuinig zal wezen. Ook, dat zij na dit eerste werk de zoo goed aangevangen poging om nieuw bloed in het genre te brengen, niet zal opgeven.
P.H.M.
| |
Het Straatlied (nieuwe bundel) door D. Wouters en Dr. J. Moormann, Uitg. Mij. ‘Holland’, Amsterdam 1934.
Aangemoedigd door de uitstekende ontvangst, die de eerste verzameling Straatliederen te beurt viel, hebben de samenstellers niet geaarzeld reeds een jaar na datum een nieuwe bundel te doen verschijnen. Men kan er zich slechts over verblijden, dat deze verzamelaars, die blijkbaar over een zeer uitgebreide collectie volkspoëzie beschikken, aan hun wensch, om veel van dit met vergetelheid bedreigde bezit voor ons en het nageslacht te bewaren, gevolg hebben kunnen geven.
Aan deze uitgave is, wat het uiterlijk betreft, minstens evenveel zorg besteed als aan de eerste bundel. Zelfs heeft de Uitgeverij zich beijverd om hier en daar de liederen met de oorspronkelijke, bijbehoorende prentjes te verluchten.
Dat de Heeren Wouters & Moormann geen moeite ontzien hebben om het bewijs te leveren, dat het volk tot op den huidigen dag doorgaat met zijn gevoelens in dicht te uiten, blijkt uit het opnemen van verzen uit recente tijden van oorlog, crisis, werkloosheid. Zelfs liederen, gemaakt naar aanleiding van het overlijden van de Koningin-Moeder, vonden een plaats in deze vervolgbundel.
Een kleine tweehonderd gedichten, allerhande: van de liefde, de historie, de oorlog, de maatschappij, godsdienstige, geestige en sentimenteele; een nieuwe bron van vermaak, maar ook van studie. Een bonte weerspiegeling van het leven, zooals wij het bijna niet of al te oppervlakkig kennen.
d. B.
| |
Map van Ree, door Ada Tymes-Jonkman, Uitg. N.V.W.D. Meinema, Delft.
Map van Ree is een Mulo-leerlinge in Amsterdam. Dit boek bevat haar lotgevallen tijdens het laatste schooljaar. Maps gedrag op school en in huis, haar omgang met de vriendinnen en met haar huisgenooten, vader, moeder, broer, zus en de keukenmeid, worden in het verhaal wel aannemelijk gemaakt en ik krijg de indruk, dat de schrijfster haar figuren behoorlijk geobserveerd heeft.
Doordat Map zelf nogal een beweeglijk en wispelturig schepseltje is, is dit boek ook wel eens druk, soms zelfs een beetje ‘holderdebolder-van-'t-een-in-'t ander’ geworden. Maar ik vermoed, dat jongelui van Maps leeftijd en zij die deze levensperiode nog niet zoo heel lang achter de rug hebben, zichzelf en sommige medescholieren nu en dan in de figuren zullen herkennen. Of ze er van zullen genieten zal hoofdzakelijk afhangen van hun waardeering, die ze nog hebben voor deze leuke, maar in vele opzichten toch ook wel 's wat al te dolle bakvischjaren.
Overigens: een goed meisjesboek, er wordt niet in gepreekt. Voor zoover de ernst er in te pas komt, is ze misschien niet altijd even gelukkig te berde gebracht, d.w.z. soms niet heelemaal harmonisch aansluitend aan de toon van de vertelling. En ook betreur ik het, dat Map in 't slot zoo'n ouderwets aandoende bevlieging krijgt van verpleegster te willen worden. Dit verlangen is op zichzelf uitstekend, maar het is langzamerhand een wat ‘afgezaagde’ oplossing geworden, lijkt me. De schrijfster, die overigens toch wel modernere allures vertoont, had hier heusch ook nog even uit de ‘traditioneele’ band mogen springen.
d. B.
|
|