Opwaartsche Wegen. Jaargang 12
(1934-1935)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
BoekbesprekingDe veroordeelde, door Konstandinos Theotokis, Uitg. van Schuyt, Velzen 1933.Een door Drs. G.H. Blanken uit het Nieuw-Grieksch vertaalde roman. Het verhaal is in 't kort als volgt: Jórjis Arathimos, landbouwer, heeft een knecht, Toerkojannos, een vrouw, Margarita; die vrouw heeft een minnaar, geheeten Petros. Jorjis en Toerkojannos staan Petros in den weg, hij zint op een middel om zich van beiden te ontdoen. Tenslotte krijgt hij de gelegenheid om den knecht bij zijn baas verdacht te maken. Er komt ruzie van, baas en knecht worden handgemeen, maar geen van beiden laat er 't leven bij. Petros vindt er wat op. Hij overvalt Jorjis als deze terugkeert van de markt en vermoordt hem met het wapen van Toerkojannos. Zoo vangt hij twee vliegen in een klap. Toerkojannos wordt, daar het mes en zijn zonderling gedrag tegen hem getuigen, veroordeeld. Hij zucht onschuldig levenslang in de gevangenis. Deze veroordeeling pijnigt hem aanvankelijk, maar naderhand komt hij tot het inzicht dat de Voorzienigheid hem hier beschikt heeft om de andere gevangenen tot inkeer en berouw te brengen. Tenslotte komt Petros ook in de cel terecht, hij bekent zijn daad. Met verloochening van zichzelf neemt Toerkojannos nu echter de schuld op zich, hij zal toch niet weten waarheen te moeten gaan, en Margarita zal gelukkig kunnen leven met Petros. Toerkojannos wordt ons voorgesteld als een man Gods, een heilige. Het beeld is niet overtuigend. Dat komt hoofdzakelijk daardoor, dat de aanleidingen tot T's gedrag slechts terloops worden meegedeeld, zoodat wij van zijn ontwikkeling in deze richting geen getuige zijn. De teekening van de hoofdpersonen, voornamelijk van Toerkojannos had vollediger kunnen zijn. Het verhaal is geconcentreerd op de liefdesverhouding Petros/Margarita en op het moordgeval. Een merkbare verzwakking is de uitweiding over de toedracht van den aanslag, nadat het plaatsgrijpen ervan reeds kort werd vermeld. Het is aan te nemen, dat er een bizondere tragiek is gelegen in de aanlokkelijke schoonheid van Margarita en de kuische toegenegenheid van Toerkojannos. Daar de oorsprongen echter klaarblijkelijk in beider verleden liggen en juist dit verleden ons feitelijk onbekend blijft, is de historie, zooals we ze hier beschreven vinden, wat schraal gebleven. Zoo is o.a. de afkeer jegens iemand als Toerkojannos, die blijkbaar uit, in Griekenland inheemsche, opvattingen over moraal en religie voortkomt, niet voldoende duidelijk gemaakt. De novelle van den Doolaard b.v. ‘de Herberg met het Hoefijzer’, waarin een dergelijk motief verwerkt is, is veel treffender. Het beeld van persoon en landaard is in den Doolaard's boek, ondanks de beknoptheid ook van zijn gegeven, compleet. d. B. | |
Vrouwentroeping, door Helen Zenna Smith. Uitg. van Schuyt, Velsen 1933.De beide andere boeken van deze auteur ‘Gij vrouwen’ en ‘Vrouwen in nood’ heb Ik niet gelezen, maar ik verneem uit een korte inleiding tot dit nieuwe werk dat ‘Nell Smith, de onheldhaftige heldin van ‘Gij vrouwen......’ aan het eind van ‘Vrouwen in nood’ in een vliegtuig ontstijgt aan de ellende, van welke opvlucht ze dan bij het begin van dit vervolgverhaal juist op aarde is teruggekeerd. Daar ik niet eerder met Nell Smith kennis gemaakt had, interesseerden mij haar verdere lotgevallen niet over- | |
[pagina 214]
| |
matig. De ellende die zij na haar ontslag uit het ziekenhuis als bedelaarster in Londons wijken doormaakt, gaven mij aanvankelijk den indruk van een heldhaftig experiment. Maar al verder lezende begreep ik dat het in dit boek niet zoozeer gaat om de levensgang van een vrouw als wel om een goed ingekleed pleidooi voor een betere verzorging van de vele dakloozen der groote stad. Dit boek is een soort kruising van roman en brochure. Het verhaal illustreert op aangename wijze de uiteenzettingen over de ellende en het tekort aan verzorging der berooiden, maar deze uitwijdingen verslappen op haar beurt de handeling, het gebeuren in deze levenshistorie. Neittemin, voor de tendens van dit boek is de vorm ervan beslist doeltreffend. Heele stukken uit dit werk danken hun spanning zooal niet aan de wisseling van het gebeuren, dan toch aan de pittigheid, de openheid, waarmee verschillende behartigenswaardige opmerkingen over het gedrag der zoogenaamde weldenkende menschen worden ten beste gegeven. Nell Smith en Dora, een vrouw ‘uit het leven’, met wie de eerste later samen een tehuis voor dakloozen beheert, geven om strijd blijk, dat ze de menschen van hun eigen soort behoorlijk door hebben. Ondanks de narigheid die in ‘Vrouwenroeping’ wordt beschreven, houdt de lectuur van dit boek u in een prettige stemming, omdat de moed en de humor en enkele verwikkelingen waarvoor in onze dagen nogal belangstelling bestaat, er élan aan geven. En er staat wel een en ander in waarover te denken valt. d. B. | |
Wij slaven van Suriname, door A. de Kom, Uitg. Mij. ‘Contact’, A'dam.
| |
Arbeiders gevraagd, door Bertus Meyer. Uitgeverij De Korenaar, Aalst. Drukk. P. van Nieuwenhuyse, Wetteren.Dit bundeltje tijdgedichten sluit zich aan bij de uitgaven van Links Richten. Hoewel er van poëzie in deze verzen nauweliks sprake is, heeft Bertus Meyer in deze verzen wel een zeer sterk doordringende stem. Het is de stem van de volksredenaar, wiens stem na elke zin bijna een applaus vraagt en aan 't eind van zijn peroratie gekomen tot een treffend slot weet te komen, waarbij het applaus aangroeit tot een ovatie. Deze verzen voor een stampvolle zaal kommunisten en het sukses zal niet uitblijven. v. H. | |
[pagina 215]
| |
C.H. Spurgeon en zijn boodschap aan ons, door A.G. Barkey Wolf J.H. Voorhoeve. Den Haag. 1934.De firma Voorhoeve geeft een serie biografieën uit van mannen die bekend zijn geworden door hun werk voor de uitbreiding van Gods koninkrijk. Aan Ds. Barkey Wolf was een levendige beschrijving van Spurgeon's leven wel toevertrouwd. Door de bijtitel ‘en zijn boodschap aan ons’ blijkt dat deze uitgave - hoe kan het trouwens anders - ingeschakeld is in de rij werken van evangeliserende strekking, die de firma Voorhoeve reeds jaren lang in de handel brengt. Daarin is deze uitgave een van de zeer goede. v. H. | |
De Opbouw, Democratisch Tijdschrift voor Nederland en Indië, 17e Jaargang, nummer 1.Dit tijdschrift is al jaren uitnemend geredigeerd en verschillende artikelen in dit tijdschrift zijn van blijvend belang gebleken. De belangstelling van deze demokraten is zeer ruim en zo komt het, dat er ook meermalen iets in te vinden is, dat voor lezers, die belang stellen in taal en literatuur, van betekenis is, waarom wij aan het verzoek van de uitgever kunnen voldoen er hier in onze rubriek even op te wijzen. Ik noem uit dit nummer een artikel van Prof. Geyl over De Vlaamsche kwestie en een van van Leeuwen: Literaire Beschouwingen. v. H. | |
Jongens van de straat, door Anne de Vries. J.N. Voorhoeve, Den Haag. 1934.Anne de Vries heeft zich een uitstekend en geestig schrijver van kinderleven getoond in BartjeGa naar voetnoot1), een allergenoegelikste schets van een jongetje op zoek naar een nieuwe vader en moeder. Zijn boekje Jongens van de straat is een pleidooi voor de zorg voor het achterlike en verwaarloosde kind. Het is dus enigszins een reprise op Boefje van Brusse, met dit verschil, dat dit verhaal van de Vries bedoeld is als lektuur voor kinderen. Daardoor is Anne de Vries op velerlei wijze in zijn schrijven gebonden. Zelfs gaat hij m.i. te ver door zijn verhaal verschillende malen te onderbreken voor een toelichting, een uiteenzetting. Het staat daardoor wel wat achter bij Bartje, maar maakt toch geen kwaad figuur bij wat aan kinderlectuur wordt aangeboden en de opgave: om deze stof aan kinderen te vertellen, was ook wel erg zwaar. v. H. | |
Waar Jezus leefde, door Dr. Jos. Keulers, 3e druk. J.J. Romen & Zonen, Roermond, Maaseik.Dat van deze reisbeschrijving door Egypte, Palestina en Syrië tot het drukken van het 6e tot 8e duizendtal kon worden overgegaan, is te verklaren uit vele voortreffelijke kwaliteiten: boeiende verhaaltrant, voortreffelike illustraties, een schat van op bevattelike wijze te pas gebrachte archeologiese en theologiese kennis. Het boek is voor Rooms-katholieke lezers geschreven; ook anderen zullen het waarderen. v. H. | |
Bijbelsche Monographieën. Ezechiël, door Drs. A. van den Born. J.J. Romen & Zonen. Roermond, Maaseik.Enige tijd geleden kondigde ik met veel waardering Jeremias en Isaias aan uit deze serie. De studie van Drs. van den Born over Ezechiël bezit ongeveer gelijke kwaliteiten. v. H. | |
[pagina 216]
| |
Het eeuwige vuur, door S. van der Velde. Met een inleiding van Henr. Roland Holst-van der Schalk. N.V. De Arbeiderspers. 1933. Amsterdam.Deze bloemlezing ‘is hoofdzakelik bestemd om belangstellende arbeiders dat gedeelte onzer literatuur gemakkelik toegankelik te maken, waarop, voorlopig altans, hun natuurlike interesse het sterkst gericht is’. Dat ‘gedeelte’ is dan de revolutionaire literatuur. Het woord revolutionair, dat door de inleider wordt gebruikt, moet zeer ruim worden geïnterpreteerd. Een werkelik revolutionaire mentaliteit wordt dan ook in vele van de hier opgenomen gedichten niet gevonden. De middeleeuwsche burgerlike poëzie, zelfs Van den levene ons Heeren, Hooft, Vondel, Tollens, ter Haar, Guido Gezelle, hier in een bloemlezing van revolutionaire poëzie, ook zelfs als voorlopers, aan te treffen, zal menigeen verwonderen. We moeten dan ook ze meer beschouwen als een keuze uit werk van vroeger eeuwen, waaruit enig sociaal sentiment spreekt, op zijn sterkst gezegd een gevoel van sociaal onbehagen. Het wordt zelfs hier en daar nog moeilik om ook dit criterium vast te houden. Als de verzamelaar een paar martelaarsliederen opneemt, met de hoofdtoon van berusten in de wil des Heren, ook waar men onschuldig lijdt, daar is elk revolutionair sentiment, hoe men dit begrip ook afzwakt, zoek. Wat moet de ‘belangstellende arbeider’ met Hooft aan, als hij uit 't protest van Hooft in zijn Baeto tegen oorlogszuchtige vorsten met deze ‘anti-militairist’ nader wil kennis maken en de Baeto gaat lezen en daar moet leren, dat Hooft wil, dat men niet al te zeer op zijn recht moet staan? Maar misschien was Hooft hem reeds niet zo sympathiek, daar hij reeds in de bewuste rei had kunnen lezen, dat de overheid het zwaard gegeven is ‘tot dwang der muitige gemoederen’. De betekenis van de bloemlezing ligt dan ook in het 2e gedeelte van Troelstra tot Garmt Stuiveling. Ook daar staat nog een en ander, dat niet opgenomen had moeten worden, omdat het zelfs in de verte niet typerend is voor de dichter door wie het werd geschreven, tenminste als men het ‘revolutionair’ wil interpreteren. Zo heeft b.v. indertijd van Looy, die in de Boerenoorlog sterk gegrepen was door het onrecht, dat de Boeren moesten lijden, een gedicht geschreven voor de Franse arbeiders, die staakten om de Boeren te steunen, een gedicht, dat eindigt met Leve de Socialen, een uitroep, een gedicht, dat zo gans niet op klassepolitiek berustte, maar op humanistiese overwegingen en gevoelens van stamverwantschap, dat het dan ook dwaas is van Looy op grond van dit vers bij De grooten te voegen, de groote voorgangers in het revolutionaire vers: Gorter Henr. Roland Holst, Adama van Scheltema. Enfin C. Vosmaer staat daar ook bij. Bij de jongeren komen dergelike annexaties niet meer voor. De waarde van deze bloemlezing, die ik ondanks mijn kritiek, wel geslaagd acht door het vele, dat er wel in thuis hoort, wordt nog sterk verhoogd door een inleiding van Henriette Roland Holst, die voortreffelike karakteristieken geeft. Het is niet mogelik binnen het bestek, dat ik voor deze recensie geboden acht, op deze inleiding in te gaan, daar dit tuis hoort in een opstel over Sociale poëzie. Alleen wijs ik op de paralel die zij trekt tussen Geuzenpoëzie en de jongste revolutionaire verzen. Beide niet-literair, beide uiten hartstochtelik, rechtstreeks hun gevoelens over het gebeuren, waarin zij, lijdend of handelend, een rol spelen. Er is ook een fundamenteel verschil en Mevr. Roland Holst wijst daar met nadruk op: de Geuzenliederen zijn verankerd in een religieus geloof, de moderne geuzenliederen missen alle geloof, tenzij in ‘een heilig proletariaat’ of ‘een heilig Rusland’, die beide fantasie zijn. Mevr. Roland Holst gelooft dan ook niet in enige mogelikheid voor de jongste revolutionaire kunst om de oudere literatuur te evenaren of te overtreffen, tenzij ze weer geestelike waarden zal erkennen en zich daarin verankeren en bovendien de afstand zal weten te herwinnen tegenover de stof, die geheel te loor gegaan is. v. H. |
|