Opwaartsche Wegen. Jaargang 12(1934-1935)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 201] [p. 201] [Gedichten van Willem de Mérode] Regenavond Willem de Mérode In dezen nacht zal God ons zegenen. De hemelen zijn een wit vervloeien. Al het geschapene mòet bloeien Want God laat leven nederregenen. Onze begeerten moeten wijken Voor dit almachtig stil genereeren. Het is de wil en wet des Heeren Dat 't leven aan het Leven moet bezwijken. Ruischend uitstorten en stil ontvangen. O vroomheid van dwang en overgave. Indringend reinigen en laven. Koele dartelheid over warm verlangen. Hoe zullen wij in den morgen wezen Na dit diep bezonkene dauwen? Kunnen wij om gisteren rouwen Nu de nieuwe dag komt gerezen? Morgen zullen wij dit gedenken: Dezen nacht, dit vreemde regenen: Wolken als handen die ons zegenen Zagen wij van den hemel wenken. [pagina 202] [p. 202] Offers des heeren Willem de Mérode Nog rooken, als beschreven in Uw boek, De altaren; Heer! men hangt ons tot een vloek In de eigen deur; handen en voeten spijkren Zij aan den wand en huisbelomrende elken. De leden uitgerekt en stukgebroken Heeft men ons in den kerkerput gedoken. Wij dragen zwijgend Uw gemeenen nood. Ons eenig hunkren is: een snelle dood. Wij smeeken af, en blijven het toch duchten, Dat men ons opdelft als bedorven vruchten; Dat wij door kilte en slijk en langen nacht Gesloopt weer worden in het licht gebracht. Men heeft ons walgend op een hoop gegooid. Maar Gij hebt ons gezocht, en zóó getooid En opgericht, dat allen rondvertelden, Hoe wij geharnast stonden als Gods helden, En zwakte, smaad en martelingen saâm Ontvingen als de sierslen van Uw naam. Zij binden ons op 't hooggestapeld hout. Zingende als vooglen in het vrije woud Nestelen wij in roeterige vlammen. Maar, als de knapen in de hooge stammen. Klimmen Uw englen naar 't verscholen nest, En brengen 't vlugge kieken in Uw vest'. Bescherm die hier nog blijven, laat de dood Over hen opgaan als het morgenrood. De teederen, Heer, de jongskens en de maagden, Stel hen toch spoedig bij Uw roodgekraagde Duiven; maar laat ons mannen, als het kan, Den dood doorstormen als Gij deedt, als màn. [pagina 203] [p. 203] Uitzicht Willem de Mérode Ons hart moet zeer eenzaam wezen Als het wil werken voor U. Verlokkingen en vreezen Zijn niets dan vage schaduw, Die glijdt langs de witte muren Van de kamer, het is zeer stil. En dit kan seconden duren Of eeuwen; al naar Uw wil, Wij voelen dat krachten stijgen Langzaam, of, onder druk, Groot en plotseling, en zijgen Zwak in een wijd geluk Neêr, en voelen ons wiegen, Geborgen geurig en koel, En vinden de rust ons te vliegen, Straks, vast en fier tot Uw doel. Deuren die spiegelend draaien Tusschen U en om zijn nog dicht, Maar Gij zult hen openzwaaien, Gij dringt nu reeds dóór hen als licht. O, leven, uw wanden van zerken Blijken dun en doorluchtig als glas, Waarachter wij zitten te werken Met uitzicht op zon en gras. Vorige Volgende