Opwaartsche Wegen. Jaargang 12(1934-1935)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 185] [p. 185] [Gedichten van Jan H. Eekhout] Mariageboorte Jan H. Eekhout Wat weten wij van de Engelen dan dat Toen geur van rijpend fruit het dal doorstroomde Zij 't huis van Joachim te naderen schroomden, 't Geringe aan den rand der kleine stad, En verontrust de nachtruimte doorkruisten Of drongen dicht en ademloos tezaam Beluisterend in zich 't lied van Haren naam Dat als een bron, verborgen, neurde en ruischte -, En dat de gansche streek van Nazareth Wit lag als van een teeder onaardsch sneeuwen Waarvan de pure droom na twintig eeuwen Nog lichten zou door elk oprecht gebed - - Maar o de angst achter al deze dingen: Het torsen dier tè zware zaligheid: Hij heeft Haar lichaam tot zijn Woon gewijd!: (En hièrvan spreken geen herinneringen): Het wèten: hoe Hij Haar als Moeder groet En in dien groet der aarde dood verstoorde, En Zich tot Haar bereidt en weldra door de Diepten gaan zal van Haar ziel en Haar bloed. [pagina 186] [p. 186] De gelofte Jan H. Eekhout En deze zou het zijn: was ook hij niet Van klaren koninklijken stam en kuisch En vroom als een goed dienaar van den Heer - Jozef -? Voorzichtig schoof hij 't koele goud Rond haren vinger en blij schuchter deed Zij hem gelijk en schouwde hem dan aan - Eén tel slechts, één ondeelbaar oogenblik - Peillooze diepten twee ontvingen hem Waarin de purperen smart van eens nog sliep - Hij huiverde in dit zoo zeer zoet vergaan En wist: Het is de eeuwigheid, het is Zon, maan, gesternte, hemel, God - Toen sloeg zij hare fijne wimperen neer, Want ook in zijne grijze oogen had Zij, sidderend, ontwaard, hoe God daar was Zoo hecht, zoo groot als in het Tempelhuis - En wijl zij knielde, dacht zij vóór zij bad (En smeekte: God neem dit geluk terùg!) Aan 't glanzend wit der draden door zijn baard. Vorige Volgende