Opwaartsche Wegen. Jaargang 12
(1934-1935)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 172]
| |
Het nationale element bij Fedde SchurerGa naar voetnoot*)
| |
[pagina 173]
| |
Frysk Selskip, dat dit jaar zijn 25-jarig bestaan vierde. De Calvinisten, die tot nu toe vrijwel afzijdig hadden gestaan, worden tot medewerking opgewekt, en gedreven door hun inzicht, dat in de taalstrijd een Goddelike roeping erkent, worden ze in enkele jaren de krachtigste strijders, zodat tans het Kristlik Frysk Selskip onbetwist de leidende vereniging is. In dezelfde tijd viel in heel Friesland een opleving te bemerken, vooral ontstaan door de wereldoorlog die 't bestaan van vele volken bedreigde en daardoor 't nationalisme wakker riep. Deze beweging groepeerde zich aanvankelik om Kalma, de stichter van de Jongfryske Mienskip, die in woord en geschrift de Friezen aanspoorde om bewust Fries te leven, 't provinsialisme te verwerpen en te gaan staan te midden van de volken. In deze tijd valt ook 't optreden van Fedde Schurer, de dichter over wiens werk ik iets wil vertellen. Daar 't voor een niet-Fries moeilik is friese verzen te beoordelen, koos ik een element van zijn poëzie dat ook bij vertaling nog enigszins tot zijn recht komt, n.l. het nationale. Daarmee koos ik een van de krachtigste elementen, niet alleen van Schurers werk, maar van alle Friese dichters. Want de oorsprong van de bezieling is dikwijls 't nationaal gevoel geweest. Allermeest openbaart het nationale bij Schurer zich in 't gebruik van de friese taal. Dit eenvoudige feit wekt misschien verwondering, maar voor 'n Fries is zijn taal nog iets anders dan voor een Hollander of Duitser. Bij deze is de taal geen ogenblik bedreigd, hij aanvaardt het bezit en gebruik er van als even vanzelf sprekend als de lucht die hij inademt. De dichter vindt theoreties het taalmateriaal klaar voor zijn persoonlik gebruik; voor de friese dichter is dit heel anders: van de lagere school af wordt de schoolse kennis en ontwikkeling hem in een vreemde, niet zielseigen taal bijgebracht, in zijn beroep heeft hij vaak die tweede taal nodig, bovendien twijfelen sommigen aan 't recht van bestaan van zijn moedertaal. Veel zou hem dus kunnen verleiden in die tweede taal zijn gemoed te uiten. Maar als zijn hart tot spreken dringt, kiest hij toch de taal van zijn volk. Daardoor versterkt hij de volksgemeenschap, brengt 't volk tot een dieper gemoedsleven, en neemt 't minderwaardigheidsstempel van taal en volk weg. Tegenstanders van 't fries - 't klinkt misschien wonderlik, maar er zijn zulken - voelen dit en zullen zich dan ook niet uiten in 't fries. Soms is er zelfs sprake van een opzettelike keuze. Zo vertelt de 17e eeuwse Gysbert Japicx dat hij zijn gedichten heeft geschreven om te tonen dat de oude Friese taal in letters afgebeeld en in dichtvorm gebruikt kon worden; ook menigmaal na hem heeft een schrijver naar de pen gegrepen om te tonen dat de zo verachte boerentaal heel geschikt was om onderwerpen van onderscheiden stof waardig te vertolken. Toch is 't te begrijpen dat liefde alleen nog geen dichter vormt, hoewel men moet beseffen dat zelfs 't gebruiken en 't willen opvoeren van 'n taal geen louter resultaat is van verstandelike overweging, maar veel meer de zaak van 't hart en 't karakter. Wie immers deze taal als uitingsmiddel kiest, weet dat hij schrijft voor een zeer klein volk, hij kiest voor 't lage en 't bedreigde, en wendt zich opzettelik af van wereldeer en - grootheid. Hij plaatst zich te midden van zijn volk. In vele opzichten kan deze keuze vergeleken worden met die van de renaissance-dichters, die ook voor de keuze stonden of in 't latijn te schrijven of in de volkstaal en die dikwijls ook uit nationaal zelfgevoel aan hun moedertaal de voorkeur gaven. Daarom is Fedde Schurer ook een nationaal dichter in | |
[pagina 174]
| |
zijn godsdienstige verzen en ook daardoor versterkt hij 't nationaal bewustzijn, even goed, ja veel meer dan een Friese schilder of beeldhouwer dit doet. De mening dat een Fries dichter dan ook alleen speciaal Friese stof zou mogen verwerken, een idee dat onder de vroegere schrijvers en kritici wel geheerst heeft, die Friese onderwerpen als b.v. 't friese landschap, friese deugden, friese toestanden eisten, is dan ook door zijn beperking onjuist. Het fries-zijn zit zo met de dichter verweven dat 't ook zal blijken wanneer hij andere ‘stof’ van persoonlike en tevens van algemeen-menselike aard verwerkt. Behalve verzen die 't godsdienstig en persoonlik leven van Schurer gestalte geven, dichtte hij ook zijn nationale liederen, zijn z.g. strijdzangen, waarin hij zowel zijn persoonlik inzicht en gevoel over onze nationale strijd weergeeft als de mening van 't volk. Hij geeft stem aan wat leeft in de menigte en hij tracht wat in hem beweegt tot leven te roepen in 't volk. De dichter is hier zowel de zaaier, die hoopt dat het uitgestrooide zaad tot wasdom zal komen, en bij honderden vrucht zal dragen, als de oogster die het gerijpte graan bergt in de schuren van het volksbezit. Schurer noemt zijn nationale liederen verzen van strijd en hoop. Met die woorden geeft hij een kenmerkend onderscheid aan tussen zijn werk en dat van een vroegere generatie. Ook bij 't vorige geslacht horen we wel van strijd maar is de hoop vaak gering. Er zijn tijden geweest dat zelfs de dichters wanhoopten aan 't voortbestaan van de friese stam. Daarom wendden toen velen zich naar 't verleden. Ze bezongen Friesland zo als ze het zagen in de middeleeuwen, groots en stoer. Die stoere Friezen willen ze blijven, dat is de zin van hun vers en ook 't enige wat ze geven voor de toekomst. De beelden van hun vers herinneren aan hun jeugd, ze zien Friesland als een bezit dat hoort bij hun dierbare en vervlogen jonkheid: de verzen spreken van 't ouderlik huis, de bekende omgeving van dat huis, de dorpstoren, enz. Het spreekt alles van een veilig gevoel dat 't denken aan Friesland hen geeft. Voor de ook in Holland bekende dichter Piter Jelles Troelstra, is 't idee Friesland de belichaming van verschillende Friese deugden. In een van zijn verzen stelt de dichter zich de pijnlike vraag of Friesland Friesland zal blijven d.w.z. een land vol van kracht en trouw. Zal dat zo zijn, dan is 't nodig dat uitheemse gewoonten en valse schijn als vergif gemeden worden, dan moet de waarheid heersen en stoere vrijheidsliefde de harten vervullen; tegen alles wat laf en laag is, moet de strijd worden aangebonden. Gelukkig zijn er nog zulken die dat willen, mochten die ontbreken dan hoopt de dichter dat de Noordzee Friesland mag verzwelgen. Troelstra ziet dus de Friese strijd als een morele tegen allerlei ondeugden die 't volksleven bedreigen. Verzet tegen de uitheemse vernisbeschaving, die hij als natuurlik levend mens verafschuwt, is 't karakter van zijn verzen. Bij vele schrijvers uit zijn tijd horen we soortgelijke klanken, die ons ook uit de Vlaamse en Zuidafrikaanse poëzie niet vreemd zijn. Het zijn de klanken van Fryslân boppe en van de Vlaamse leeuw. Sterker nog drukt Piter Jelles zich uit in ‘Radbods dood’. Redbad was de friese koning uit de middeleeuwen, die zich verzette tegen de opdringende frankiese macht onder Karel de Groote. Hij is daardoor geworden het simbool van de friese vrijheidszin. De dichter ziet deze stoere koning door ouderdom en leed neergedrukt, uit z'n land verbannen, een- | |
[pagina 175]
| |
zaam op 't noorderstrand staan. Voor zijn dood vraagt hij de zee zijn vloek over 't bezoedelde Friesland te dragen naar zijn vroeger volk. Dan laat hij zich in zijn zwaard vallen, dat vergeefs in Friesland tegen de slavernij heeft gespookt. Wodan stuurt de Walkuren om der Friesen koning te gaan halen, de eerste...... en laatste van zijn volk. - Ook hier de blik naar 't verleden gericht en 't friese volk, verbasterd van zijn taal en zeden, 't Walhalla niet waardig gekeurd. Schurers werk is ongeveer 40 jaar jonger dan 't zo pas behandelde. Ondertussen zijn de tijden veranderd en is 't nationaal bewustzijn sterker geworden. Niet dat de woorden waarin 't zich uit, krachtiger werden, dat was ook niet nodig, want het was duidelik hoe diep Troelstra 't bastaardgeslacht, dat zijn taal en zeden vergeet, veracht; maar men beseft meer dat de daad in overeenstemming met 't woord moet zijn, men aanvaardt en eist van anderen de konsekwentie van 't gesprokene, men wil de friese daad. Maar bovenal, er is weer verwachting van de toekomst. Terecht noemde Schurer zijn werk verzen van strijd en hoop. Het is niet meer 't verleden dat overheerst, maar 't is de toekomst die zich heerlik zal openbaren en zijn glanzende stralen uitzendt. Het verleden is daarmee niet waardeloos geworden, ook Schurer voelt zich verwant aan 't oude Friesland, maar hij legt 't aksent op wat komen gaat. Friese deugden worden niet meer geroemd, nederiger wordt gevraagd waardig te mogen zijn 't ideaal te dienen. De toon van de verzen is moediger geworden, de beelden zijn geen herinneringen meer aan een vervlogen jeugd, maar zijn zelf jong. De toestand, waarin veel Friezen, die nog afzijdig staan, verkeren, wordt getekend door de beelden van de slaap, de winter en de dood; van de tijd waar wij in leven, kampend in volle strijd, spreekt hij als van de morgenstond, het vuur en het voorjaar. Alle drie beelden uit de natuur die een begin van heerlikheid hebben. Ze geven 't vaste vertrouwen weer, dat uit de eerste roerselen van fries leven een nieuwe tijd zal aanbreken. Het voorjaar immers voorspelt de midzomer, waarin de natuur zijn volle heerlikheid openbaart, en de morgenstond de zeker komende dag. Wat verwacht de dichter van de toekomst? Zijn oog ziet Friesland eens weer vrij, en tot de strijd daarvoor spoort hij ons aan. Die strijd is geen einddoel zo als ge begrijpt, maar middel om de vrijheid te verwerven. Die vrijheid is de mogelikheid om als fries volk zijn kultuur te handhaven en te ontwikkelen, om een plaats in te nemen te midden van de andere volken, en zo te komen tot een volle levensontplooiïng. Voorwaarde voor die levensontplooiïng is dus de volksvrijheid. De dichter is niet tevreden met persoonlike vrijheid, zoals die in de verzen van Pieter Jelles gewenst wordt, maar vraagt het zelfbeschikkingsrecht voor de Friezen. Natuurlik werkt de dichter dit niet verder uit. Wel kan ik U verzekeren dat deze vrijheid geen afscheiding van Nederland betekent. Een mogelikheid om verschillende culturele belangen zelf te regelen moet gevonden worden. Dat dit kan bewijst Zwitserland, waar verschillende volksgroepen in een sterke staat naast elkaar staan met taalvrijheid. Dit verlangen naar zelfontplooiïng van het volk wordt gevoed door een krachtige liefde tot Friesland, een liefde die zijn beeld vindt in die van de volwassen zoon voor zijn moeder, aan wie hij zijn bestaan dankt, aan wie hij met duizend banden verbonden is. Een liefde die geen rechtvaardiging vraagt en geen verklaring eist: ze bestaat en daarmee uit. In zijn eerste bundel verzen opent Schurer zijn nationale zangen met een lied waaruit | |
[pagina 176]
| |
deze liefde spreekt. Hij roept de zonen van Friesland bij de doodsbaar van hun moeder, eerbiedig staan ze om haar heen - een gedicht, dat niet spreekt van een hoopvolle stemming zoudt ge zeggen en strijdt met wat ik hiervoor schreef - toch niet, want 't slot is een ontkenning van Frieslands dood. Friesland leeft in uw hart. Dit Friesland beperkt zich niet tot 't Nederlandse, maar breidt zich uit over onze grenzen heen. Ook hier is Schurer tolk van de Friese beweging, die steeds, maar vooral in de laatste jaren, verband zoekt en vond met Oost- en Noordfriezen, en dit jaar ook de West-friezen zoekt te winnen, voor 't gemeenschappelike. Schurer zong zijn lied van de Upstalboom, de vroegere verenigingsplaats van de Friezen in de buurt van Aurich, een boom die 't simbool is geworden van de Friese eenheidsgedachte. De drie laatste verzen van de Upstalboom wil ik U doen horen: Ieuwen gyngen, ieuwen fregenGa naar voetnoot1)
Swiere skatting fen ús hert;
Mar dyn wêzen bleauGa naar voetnoot2) ús egenGa naar voetnoot3),
Fryslâns siele ûntfoel ús net!
Upstalbeam, dyn hillge namme
Rûzet oan oer tiid'ne paed -
Noegestû wer dyn âlde stamme
Ta de gearsit yn dyn skaed?
Fryslân, út dyn delgong stigeGa naar voetnoot4)
Blinkt de kroan wer oer dyn haed;
Giest wer, fen dyn folk omrige
As in kening lâns dyn paed!
Draeg dyn jubel nei de wolken;
Né, dû kinst net ûndergean!
Yn it boun fen frije folken
Scilstû rjucht en hearlik stean!
Iivge Heare, wol bifrije
Fryslâns folk en Fryslâns tael;
KarGa naar voetnoot5) ús weardich, wol ús wije
Ta de gong nei 't ideael!
Meitsje ús weardich, troch de dagen
Fry fen freze om frjêmd biwâldGa naar voetnoot6),
Fryslâns namme heech to dragen,
For it oanlit fen de wrâld!
Ook in de tweede bundel die Schurer uitgaf, wijdt hij een van zijn mooiste verzen aan groot Friesland: Magna Frisia: | |
[pagina 177]
| |
Heil de hoopjenden, dy 't leauwend bidenGa naar voetnoot1);
Swanneblom út dûnkre wetterkolk
Groeit út ûngroun fen forgiene tiden
De ienheit fen it frije Friezne folk!
Draech de wachtrop oer de fiere weagenGa naar voetnoot2)
Det er klinkt fen Starum ôf oant Sylt,
As in wûnder for ús dreamende eagen
Riist, Great-Fryslân, dyn ûnstjerlik byld.
- - - - - - - - - -
Is it tiid ta drôvjen en ta kleijen
Nou 't de Maeiwyn troch de gerzen djoeit?
Iepen stean ús herten for it nije
Det oer al de Fryske lânnen groeit.
Kracht in deze moeilike strijd vindt Schurer met de Kristen-Friezen in z'n geloof dat God deze taak ons oplegt. Hij is het Die ons volk een plaats gaf onder de andere volken, en onze plicht is het die plaats te handhaven en ons waardig te maken; het is een Goddelike gedachte 't friese volk te scheppen, uit de veelheid der volkeren blijkt ook Zijn heerlijkheid. Daarom mag er vertrouwen zijn dat onze zelfhandhaving, niet tegenover de Schepper natuurlik, maar tegenover en onder de mensen, door Hem is gewild. Wij hebben 't al gehoord in een van de verzen hier voor. Ook in andere roept Schurer 't volk op tot gebed voor ons land, want hij weet en belijdt: ‘dat sûnder Gods is Fryslân wei’. Dit geloof zal de dichter kracht geven in uren van twijfel, die ook hij kent en die hij zo heftig uitschreeuwt in een vers een jaar of drie geleden uitgekomen. In de tweede bundel lijkt 't of 't eerste vuur in de dichter is uitgebrand. Naast het bedoelde vers staat echter een ander dat in de tekening van de boer spreekt van zelf-werken in ploegen en zaaien, maar dan ook van een rustig vertrouwen op de zegen van de Heer Die 't zaad zal doen ontkiemen en doen groeien. - Rustiger is inderdaad hier de stemming geworden, maar ook dieper, en 't vertrouwen en de hoop is gebleven; wel wordt niet meer de stormklok geluid, wel wordt niet de oude friese wapenkreet ‘war dy’ aangeheven, maar de ene zingende vogel in 't voorjaar is de bode van de komende lente, die de schijnbaar dode boom tot nieuw leven zal wekken: | |
Hope.Hwet roptGa naar voetnoot3) dy iene fûgel bliid,Ga naar voetnoot4)
Hwet klinkt syn wile klear en wiid,
Nou tear en fyn,
Den sterk en stoer,
De fjilden oer,
De loften yn;
Hwet ropt dy iene fûgel bliid;
Hy sjongt in komst'ge tiid. -
| |
[pagina 178]
| |
De himel bôget heech en klear,
It goudljocht sparket oer syn fear,
En dûrjend giet
Yn golle klank
Sa fol en blank
Syn leauwend liet;
It goudljocht sparket oer syn fear -
Hij wit himsels net mear.
Hy sjongt de jonge tûkenGa naar voetnoot1) grienGa naar voetnoot2) -
Der is oan de âlde beam net ien
Dy 't by syn rop
Yn slomme bliuwt;Ga naar voetnoot3)
Syn sjongen driuwt
De knoppen op,
Hja boarste en bloeije, ien foar ien,
Hy júblet alle tûken grien -
O hope, dy 't yn 't kealste hout
Dyn nêsten fen gedichten bout,
Sjong lûd en blier
Troch dizze dei
Dyn profesij:
't Is net to ier!
Mei 't deade hout de lêste twivel stjert;
Myn Fryslân, 't is dyn eigen hert. -
En ook na 't verschijnen van deze bundel blijft Schurer voortgaan zijn volk op te roepen, de lome geest af te schudden en vrij en fries te leven. Hij gaf een nieuw volkslied onder de oude titel, Fryslân boppe, waarin hij opnieuw de aandacht voor de toekomst vraagt: ‘laat de dromen aan 't verleden, aan de toekomst zij uw daad’, zo roept hij ons toe. Wij hopen dat zijn stem meer en meer gehoor zal vinden en inderdaad het friese volk gedreven door liefde en gedragen door een sterk geloof een nieuwe toekomst als volk tegengaat. Fedde Schurer: Fersen en Utflecht. Piter Jelles: Rispinge. De Holder: E.B. Folkertsma. Nei trettjinde healjier. Opwaartsche Wegen. Friese Kroniek. |
|