Opwaartsche Wegen. Jaargang 12(1934-1935)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 153] [p. 153] [Gedichten van A.J.M. de Vries] Liedje A.J.M. de Vries Mijn arme trots van bedelaar Verbijt zich in dit groot bezit, In al, wat mij gewordt van dit Vervullende: uw stilheid diep en klaar. Gij zijt onwetend u genoeg, En geeft onwetende, hoe veel! En mijn verlangen neemt zijn deel, Wetend zijn armoe en zijn nooit-genoeg...... Zijn armoe, die niet geven kan, Maar, hong'rig, altijd nemen moet Zijn deel van vrede, wijd en goed - Uw rijkdom merkt er zelfs 't gemis niet van! [pagina 154] [p. 154] Finale A.J.M. de Vries Daalt de eeuwigheid ons neder, Adelaar, wiens hel geveder 't Huis doorvlaagt met licht? In het licht, het stralend-helle, Is een witte immortelle Uw onzegbaar-zacht gezicht. Is zijn vleugelpaar een wagen, Die ons in zijn rijk zal dragen? - Rijzen wij met hem! Nu wij 't hoofd ten afscheid wenden, Zingt ons 't koor der instrumenten 't Triomphale requiem. En reeds zien wij, tijd-ontstagen, Midden in een starrenregen Lachend, aarde, naar u om: Want reeds blinkt ons in de verte 't Witte, magische gesternte: Ons Elysium! Vorige Volgende