Ik weet niet, of ik het de heer Callenbach, die als uitgever vele deugden heeft, wel tot een deugd moet aanrekenen, dat hij als vroedmeester van de twee kleine, voortreffelik verzorgde, dichtbundeltjes is opgetreden, die hier voor mij liggen. Beide dichters zijn debutanten en behoren, altans in spe, tot de Jong-Protestantse groep. Het is verre van mij om hun alle talent te ontzeggen en vooral als ik de zeer prille jaren van de heer Camp de Basschaerde in aanmerking neem, houden zijn verzen ongetwijfeld een belofte in. Ik had het hem op mijn achttiende jaar zo niet nagedaan! Maar het kan toch niet anders dan voorbarig genoemd worden, zowel van hem als van Bert Bakker, de andere debutant, om na een dozijntje verzen in tijdschriften geplaatst te hebben gekregen nu zo maar direkt tot bundeling over te gaan. Zij kunnen toch moeilik denken, dat zij nu al tot een enigermate definitieve vorm zijn gekomen. Ik heb tenminste, zo zij het zelf al mochten menen, meer fiducie in hun toekomst! Niet zo bang zijn om te laat te komen, mijne heren! De literatuur heeft geduld genoeg om uw groei af te wachten!
Gaan wij de geestelike signatuur van deze beide jongsten nader in het oog vatten, dan zien wij hen beiden geobsedeerd door de eerste grote konfrontatie van leven en dood, waar niemand aan ontkomt. Beiden houden hierbij vast aan een, ik mag wel zeggen: traditionele, zekerheid van het eeuwige leven. De wijze waarop verschilt echter. Bij Camp de Basschaerde is een verbeten angst, die met moeite tot een half-twijfelende, half-gelaten overgave aan het overgeleverde leerstuk komt. De reëel doorleefde angst in Het Lijkenhuis van ‘Vrede-Oord’ maakt dit wel tot het beste vers uit dit bundeltje. In Klein Troostlied brengt een volkomen ongemotiveerde salto mortale aan het slot ons in de veilige haven der zekerheid. ‘Er zal wel een geluk bestaan - maar dan toch achter deze kusten’, dat is het ‘summa summarum’ van deze jonge poëet. Meer heeft hij vooralsnog niet te zeggen. Het leven kan hij nog niet goed aan en het vers ook maar matig, al leert dat laatste al aardig. Met een beetje werken, een beetje zwijgen ook misschien, kan er zeker wel wat uit hem groeien. Au revoir! roep ik hem toe, zoals Bert Bakker het mij doet op de titelpagina van zijn boekje.
Deze Bert Bakker is een stillere figuur. Hij spreekt minder luid en minder scherp dan Camp de Basschaerde. Bij hem is de zekerheid van het eeuwige leven veel meer een natuurlik-aanvaarde oplossing. De kritiek, waar zijn jongere kunstbroeder hopelik nog heel veel last van zal krijgen, tast Bert Bakker nauweliks aan. Hij blijft altijd maar in dezelfde gedempte toon voortneuriën over zijn eenzamen en zijn stervenden, leder afscheid wordt verzacht door de verwachting van een zaliger wederzien. Deze gemakkelikheid van oplossing ontneemt het vers veel van zijn spanning. Vriendelike, licht-aansprekende stemmingspoëzie is dit. Nergens getuigt zij van een oorspronkelike verbeelding. Meer nog dan bij Camp de Basschaerde, wiens vormgeving eerder onbeholpen is, zitten Bakkers verzen vol literaire reminiscenties. Het is als een radioconcert, waar men voortdurend andere stations doorheen hoort spelen. Verder zijn regels stippeltjes gevaarlike effekten. Ze aksentueren de slappe struktuur van het vers. Toch voelt men zich, als men deze bundeltjes met hun vele gebreken terzijde legt, nogal mild gestemd. De gevoelsinhoud is wel echt en wat jong is, is ook altijd wel beminnelik.