Degroux’. We konstateren met verbazing, dat er in dit boek maar een mooie tietel voorkomt, de tietel van het twede hoofdstuk: De geest zweeft over de wateren...... En die tietel is nog niet origineel! Toch is dit nog het erge niet. Maar dat alleen in het twede hoofdstuk de geest zweeft en leeft en niet in alle hoofdstukken, in alle zinnen, in alle woorden, dat is het ellendige. O, als we in de lange gesprekken tevergeefs naar 'n uitweg zoeken ('n open vlakte! snelheid!), dan begint dit jammerlike zekerheid voor ons te worden: de meezuigende vaart van jonge paarden in de vurige morgen is geworden een sukkeldrafje van een kreupele hit in de druilerige schemering. Hoe is het mogelik dat iemand als Marsman zo iets on-interessants, on-origineels kan schrijven. Moest het niet als 'n absolute onmogelikheid klinken: Marsman en on-origineel? Zeker, het is niet moeilik om prachtige fragmenten in dit boek aan te wijzen. Maar in zijn geheel is het niet schuimend van leven. Waar dit werk mooi is, is het niet mooier en beter dan zijn essay's. Zijn inleiding op het ‘Nagelaten Werk’ van Gerard Bruning b.v. is veel mooier, levendiger, boeiender, brillanter dan dit boek. En hoewel ik weet dat men evenveel talent moet hebben om 'n misdadiger als om 'n ‘heilige’ uit te beelden, evenveel om 'n fat als om 'n Spartaan te doen leven, is het mij toch onbegrijpelik hoe iemand als Marsman (ik zeg niet: A.M. de Jong of Ali van Wijhe-Smeding of wie dan ook, maar: Marsman!) een tijdlang schrijven kan over zo'n lamlendige dekadent als de hoofdpersoon Charles de Blécourt, 'n doel-, 'n leven-, 'n hart-loos mens.
Vuil Leenke uit de ‘Peelwerkers’ van Antoon Coolen bezit meer ziel en hart, haar leven meer doel en straalkracht dan het leven van dit heer. Ge wilt niet geloven dat de hoofdpersoon uit dit boek 'n hart-loos mens is? Nu dan!
Charles de Blécourt heeft 'n verhouding met Angèle Degroux. Angèle vertrekt plotseling naar Brussel maar zal Maandag in Parijs weerkeren. Charles denkt de drie dagen dat zij weg is aan niets anders dan aan Angèle. Hij vreest dat ze niet terug zal komen. Hij zal naar het station gaan. Zal hij? Het ja - nee duurt tot het te laat is. Angèle rekent er op dat hij op 't perron zal staan, heel zeker, zo ‘dat zij even het missen dier zekerheid als een leegte gevoelde, maar tegelijk als een ongekende bevrijding, oneindig sterker dan deze leegte’. Vijf jaar later. Angèle is getrouwd met van der Mark. Ze is ziek, en wil voor haar sterven nog eens Charles zien en spreken. Hij komt. Angèle erkent dat zij verkeerd deed door van hem weg te trekken. En Charles zit aan het bed van een bijna stervende vrouw. En hij denkt aan de realiteit van een huwelijk met haar, en toen ‘erkende hij dat het misschien toch maar beter was dat de dood hem haar weer ontnam’.
Maar dit is nog niet koud genoeg. Even later zitten van der Mark en de Blécourt samen in een kamer. In een andere kamer van datzelfde huis ligt een jonge vrouw te sterven. Het heet dat beide mannen van deze vrouw houden. Tussen de beide mannen ontwikkelt zich dan een gesprek. Angèle had nooit iets tegen van der Mark gezegd omtrent de Blécourt maar nu weet hij toch alles. Het gesprek vervolgt dan:
- Maar de opoffering van haar zwijgen heeft ze daarmee te niet gedaan, zei Charles aarzelend.
- En gelukkig. Opoffering is een phrase tegenover de liefde...... en ook tegenover de dood.
- Dus u vindt zelf dat zij het recht had om nog te spreken?