Opwaartsche Wegen. Jaargang 12
(1934-1935)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Het oudste epos der mensheidGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 97]
| |
godheid, is geen ontkomen, hoe zal de mens de verschrikking van de dood ontvlieden? ‘Men moet hierna wel het Johannes-Evangelie opslaan om daarin het vervolg van het Gilgamesj-epos te lezen: ‘dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen, waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt’, zegt Prof. de Groot, die bij Eekhout's vertaling een inleidend woord schreef, en verklaart, dat Eekhout er in geslaagd is een zo goed als letterlike vertaling te schrijven. We mogen er aan toevoegen: in een Nederlands, dat voortreffelike eigenschappen bezit. De verheven toon van het oude epos klinkt uit de statige verzen, zonder dat hij de voordelen van het moderne vers heeft moeten loslaten. Een goede vertaling is een nieuw kunstwerk, verlochening van eigen persoon en het stempelen met eigen merk gaan hier samen. Heeroma karakteriseerde (Opwaartsche Wegen XI, 96) Eekhout als een dichter van ‘soliede ambachtelikheid’, iemand die ‘alle gebruikelike taalmiddelen’ weet te benutten. Hij wijst daar reeds op zijn vele vertalingen. Als hij ergens deze eigenschappen nodig heeft gehad en op meesterlike wijze zich van de ‘opgave’ heeft gekweten, dan is het in deze Gilgamesj-vertaling. Om snel tot de karakterisering van het geheel te komen, heb ik het verhaal in mijn weergave snel tot het probleem van dood en leven gevoerd. Ik mag nu echter niet nalaten er op te wijzen, dat ook de eerste zes tafelen van Gilgamesj' overmoed en zijn vriendschap voor Enkidoe, een aansluiting van kultuur- en natuurmens, hun gezamenlike avonturen een boeiend verhaal vol afwisseling bieden, dat zijn keerpunt vindt op het ogenblik, als Gilgamesj Ischtar, de godin der liefde, voor Enkidoe versmaadt. Zo wordt het eerste deel, de zes tafelen der vriendschap op gans natuurlike wijze verbonden met 't tweede deel, de zes tafelen van de dood. Want Enkidoe's dood is Ischtar's wraak. Voor ik het door de firma Callenbach met biezondere zorg uitgegeven boek uit de handen leg, schrijf ik enkele verzen over om de lezer een eerste kennismaking te gunnen met het werk, dat me zo onder zijn bekoring vermocht te brengen. Gilgamesj is doorgedrongen tot Oetnàpisjtim, die hem vraagt naar de oorzaak van zijn leed en Gilgamesj antwoordt: Nimmer torste een mensch zwaarder het mensch-zijn.
Een Broeder had ik, dien ik minde, meer dan mijn leven.
Wij waren elkander ten schilde. Plotseling stelde
Zich tusschen mij en mijn Broeder, Hij, dien men Dood heet;
Weerloos een kind stond ik voor zijn zwarte Verschrikking.
Roerloos en stom lag gestrekt hij, die het bestond dat
Den Berg der Ceedre' overstegen wij, dat wij doodden
Den Stier des Hemels, Choembaba sloegen, den Wachter
Des Wouds, het leeuwbeest der bergen keelde' als een wild-zwijn.
O, Noodlot, Noodlot des Menschen, Gij die voltrekt U
Zelfs aan den Grootste: Enkidoe: Panter der Steppe!
Hoe zal wèg-schreien ik het leed dat eindeloos mij foltert?
Hoe zal stom-zwijgen ik het leed dat maatloos mij martelt!
Ook ik, als hij, ben den Dood verpand, onweerhoudbaar!
Ook ik...... moet sterven......! Doch ik wil niet sterven! Ik wil niet......!
|
|