Opwaartsche Wegen. Jaargang 12
(1934-1935)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
De boer zonder godGa naar voetnoot*)
| |
[pagina 69]
| |
milieu-roman is meer een volks-verhaal met een volks-motief: een rijke boerenzoon met steedse allures, die een braaf, arm arbeidersdochtertje verleidt, maar na een lange louteringskuur haar toch trouwt. Terwijl het geval van de milieu-roman honderd keer voorkomt en in het volksleven maar voor 't grijpen ligt (al kan de oplossing dan verschillend zijn) is het geval van de boer zonder God, die zijn Bijbel vervangen heeft door Büchners Kracht en Stof, een hoge uitzondering, aangegrepen door de dichter Eekhout niet om de realiteit van het landelike leven er op boeiende wijze mee te tekenen, maar om er een levensprobleem mee te stellen. Volks-uitbeelder van het eenvoudige leven en tegelijk eenzaam zoeker naar God door de gekompliceerde raadsels van ons bewustzijn, ziedaar de Janusfiguur van Eekhouts dichterschap. Het verbaast ons niet, dat zijn eerste grote prozawerk niet zozeer een vermenging dan wel een samenstelling, een samenwerking van deze beide elementen in zijn geest is. Half een heldendicht, half een pastorale is deze Zeeuws-Vlaamse roman, en juist de harmonise vervlechting van deze beide trekken maakt De Boer zonder God tot een der merkwaardigste proeven van Kristelike prozakunst, die wij op 't ogenblik bezitten. Een tragies heldendicht van het individualisme is de geschiedenis van deze prachtkerel Waerschoot, afstammeling van Vlaamse martelaars voor het Protestantisme en nu ‘ketterij tegen de ketterij’ bedrijvend. Van zijn schouderen en opwaarts is hij groter dan al het volk, hij, die als zijn gevoel van rechtvaardigheid hem drijft niet aarzelt om zijn eigen zoon, een onwaardige slappeling in zijn ogen, af te snijden en te onterven. Hij moet worstelen met de tegenwerking van de kleine mensen, die hem niet begrijpen, en met de omstandigheden, die hij niet kan beheersen en waardoor hij tenslotte overmocht wordt. Maar de merkwaardige paradox is nu juist, dat door die kleine mensen en die domme omstandigheden Gods stem spreekt, het tragise van het heroïse individualisme is, dat zijn trotse pracht gebroken moet worden voor God zich in zijn kracht kan openbaren. ‘God is sterker dan Waerschoot, Veronica’, zijn de woorden van de boer, waarmee het boek besluit. Zo betekent de ondergang van de heros het ontwaken van een nieuw religieus gevoel, dat het leven in een nieuw verband zet. Als Ivo Matje heeft verleid, wil de oude Sanders, dat hij haar zal trouwen, maar Waerschoot verzet er zich ten sterkste tegen, dat zo'n ‘nietdeug’ als zijn zoon het meisje nog verder ongelukkig zal maken. Matje's kind komt onecht ter wereld. Sanders wordt er een gebroken man door, maar de boer gaat zijn eigen ‘rechtveerdige’ wegen, onterft Ivo en maakt Matje's zoon tot zijn erfgenaam. Ten slotte besluit hij zelfs, dat hij Matje zelf zal trouwen, zonder er zich om te bekommeren, wat de mensen ervan zeggen: het is de handhaving van zijn ongebroken houding. Zijn zoon Ivo was een rotte plek in zijn zelfgevoel, hij zelf zal die uitsnijden en de misstappen van Ivo ongedaan maken. Maar dan gebeurt het eigenaardige, dat Matje, die eerst met afschuw tegenover Ivo had gestaan, door haar moederschap milder over hem gaat denken en hem opneemt in de liefde voor haar kind. En Ivo blijkt niet zo'n slappe nietsnut te zijn, als zijn vader, die geen andere geestesstruktuur dan zijn eigene kon waarderen, altijd in hem gezien had. Hij gaat na het beëindigen van zijn landbouwkundige studie naar Indië, pakt daar flink aan en ontwikkelt zich heel anders dan het zich in Holland liet aanzien, nu het opvoedingssysteem van de elkaar tegenwerkende machten: Waerschoot en tante Veronika, niet meer op hem drukt. Hij wordt een normaal voelend mens, ofschoon zonder | |
[pagina 70]
| |
de buitengewone geestkracht en kwaliteiten van zijn vader en gaat in de eenzaamheid van de plantage terugverlangen naar het meisje, dat hij in Holland had achtergelaten met een kind, waarvan hij de vader was. En zo vinden Matje en Ivo elkaar toch en de oude Waerschoot moet erkennen, dat hij de toestand niet langer beheerst, dat hij zelf zijn leven niet kan maken. Nog eens, Matje en Ivo zijn geen van beiden buitengewone mensen, maar in hen werkt de kracht van het natuurlike leven, dat onbewust en bijna passief zijn fouten herstelt en tot de ongezochte en onverwachte idylle voert: de pastorale, die de natuurlike frisheid van het onbenullige, gewone leven bezingt, overwoekert de heroïse rechtlijnigheid van het heldendicht. De Boer zonder God is buitengewoon knap gekomponeerd en de kompositie is, voor zover ik zie, ook volkomen oorspronkelik. Hoe kan het anders, als de persoonlikheid van de dichter er zich zo rechtstreeks in weerspiegelt! Kompositie kan soms niets meer dan een ordemaatregel zijn. Er zijn boeken, die geschreven zijn vanuit de volle rijkdom van het reële leven, maar waarbij de schrijver zijn stof aan een zekere tucht moest onderwerpen en moest inbinden tot een door hem opgelegde struktuur, omdat anders het verhaal te veel aan spanning, en daardoor aan indruk, zou verliezen. De kompositie heeft dan weinig eigenwaarde, is meer een akademise kwestie, waarnaar men beoordeelt in hoeverre iemand de knepen van de verhaaltechniek onder de knie heeft. Het hoofdaksent van het kunstenaarschap valt op de ‘impressionistise’ plastiek, de tekening ‘naar het leven’. Het boek is van buiten naar binnen geschreven. In De Boer zonder God is het anders, hier is het verhaal van de kompositie uit, van binnen naar buiten geschreven. De dichterlike verbeelding zoekt zich zo goed mogelik op te vullen met realiteit, zoekt zich zo goed mogelik te verwerkeliken in het praktise leven. De plastiek daalt in waarde, wordt afgemetener, meer toegespitst en minder vol en rijk. De symboliek welt niet uit de overvloedige willekeur van het gevoelsleven op, maar wordt bedachtzaam en ekonomies toegepast. Als voorbeeld hiervan uit Eekhouts roman noem ik het motief van de prijshengst. Waerschoot heeft aan zijn opperknecht Sanders meegedeeld, dat hij geen huwelik tussen Ivo en Matje wil toestaan. Sanders is daar zeer gedrukt door. Dan wordt bekend, dat een naburige grote boer, die bezig is zijn bezittingen met wijntje en trijntje er door te jagen, zijn door de hele streek vermaarde hengst wil verkopen. Het is Waerschoots stil verlangen om het hele bezit van die dronkelap, die hij veracht en het ‘edel boerschap’ onwaardig acht, onder het beheer van zichzelf te brengen, die immers de wetten der natuur kent en eerbiedigt. Samen met zijn knecht trekt boer Waerschoot op de koop af en zij keren met het moeilik te regeren dier, dat onder de bizondere hoede van Sanders komt te staan, naar huis terug. Met de daad van de koop heeft de boer zijn zelfgevoel en zijn zelfbeschikking weer verstevigd: de zaken zullen gaan, zoals hij, Waerschoot, dat goed en rechtvaardig acht. Als nu Matjes kind geboren wordt plaagt één van de knechten Sanders, die juist met de hengst bezig is: ‘Je mag ons nu wel trakteren met de bevalling van je dochter!’ Sanders verliest zijn zelfbeheersing en voorzichtigheid door deze krenking en krijgt dan een trap van het paard, die hem voorgoed tot een invalide maakt. De hengst, symbool van Waerschoots trots en autonome wil, maakt hier Sanders, slachtoffer van die wil door de weigering tot het huwelik, tot een gebroken man. De boer heeft nu in de persoon van Sanders altijd een duidelik teken | |
[pagina 71]
| |
van zijn schuld voor ogen, schuld, die hij door zijn individualisties-heroïse rechtlijnigheid op zich heeft geladen. Zoals ik het hier vertel, lijkt het symbool misschien gezocht, maar in een verhaal, dat van de kompositie uit geschreven is, doet een dergelijke meerzijdigheid van een motief het buitengewoon goed. De eigelike plastiek is bij Eekhout goed, degelik vakwerk, maar er gaat over 't algemeen geen bizondere bekoring van uit. De tijd, dat Holland verliefd was op Vlaamse woorden is voorbij. Maar de plastiek vervult vrijwel geheel de taak, die haar in een roman als deze toekomt: zij is vol genoeg om het Zeeuws-Vlaamse leven, waarin Eekhout zijn problemen projekteert, voor de lezer aannemelik te maken en heeft hier en daar, zoals in de schildering van Matjes moederschap, zelfs een naïef-ontroerende kracht. In ieder geval staat de plastiek bijna nergens de bedoeling van de kompositie in de weg, maar bevordert bijna steeds het effekt daarvan, evenals de ontwikkeling van de ‘plastise figuren’ der ‘gewone mensen’ (Ivo, Matje, Veronica, Sanders) voorwaarde en middel is tot ontwikkeling van de ‘kompositorise figuur’ boer Waerschoot. Dat wil dus zeggen, dat de verschillende technise elementen ieder hun plicht vervullen in dit romandebuut. Voeg daar nog bij, dat Eekhout met dit werk een goede worp heeft gedaan om het Vlaamse Protestantisme volwaardiger te aktiveren voor onze Kristelike literatuur dan tot dusver plaats vond (in figuren als Frans van Schotelveld e.d.), dan blijkt wel, dat er alle reden is om ons over het verschijnen van dit boek te verblijden. Hoezeer Eekhout als prozaschrijver ook dezelfde is gebleven, die hij als dichter was, zijn werk betekent juist daarom een heugelike verrijking van ons Jong-Protestants proza. |
|