Kroniek
Kreupelrijmen van ‘meester’.
‘Is het niet fijn, dat we zóó elkaar kennen!
Dat geen geheim tusschen ons kan bestaan!’
Zoo begint ‘lied’ No. XXVIII van 't ‘Eerste Gedeelte’ der ‘Gelegenheidsversjes voor poëzie-albums, opdrachten, jubilea e.d.’, door W.F.E. Smelik, Hoofd der Leidse Houtschool. [Uitgave Nijgh & Van Ditmar N.V. Rotterdam 1933 - prijs f 0.25].
Ziezo - nou kennen we elkaar helemaal. En fijn is 't, 'k zal het vast niet tegenspreken. Alleen die geheimen zitten me nog wat dwars. Of de heer Smelik en ik elkaars geheimen alle weten, is nog de vraag. Hij heeft zo veel van de wereld gezien! Maar één geheim van hem weet ik zeker. Dat n.l....... aan 't eind zeg ik 't pas!
'k Schrijf voor de belangstellende lezer het voorwoord af, dat dit boekje vergezelt, dan zal hij tegelijk de titel van dit stukje begrijpen.
‘Vooral als onderwijzer moet men vaak voor allerlei gelegenheden versjes zoeken of maken. De schooljeugd wordt niet graag teleurgesteld, als “meester” om een versje gevraagd wordt, doch wat kost 't dezen laatste - soms midden onder zijn studie - een moeite en tijd. Misschien kan dit boekje met kreupelrijmen - waarvan een enkel in de practijk is ontstaan, de meeste echter apart vervaardigd - het den onderwijzers in dit opzicht wat gemakkelijker maken’.
De heer Smelik is dus dichter geweest. Hij zag zich reeds gekroond met de krans der onsterfelikheid en biedt ons z'n werkstukken - soms midden onder de studie [wat zal daarvan terecht gekomen zijn?] gemaakt - in bundelvorm aan voor de billike prijs van 25 sent. 't Is te geef!
Maar ter zake! Op onze boekenmarkt is nog nooit 'n dergelike bijeengeraapte onzin verschenen! 't Is om met sonnet XVI te spreken: ‘Wel was het soms een reuzenpan, Haast door het dolle heen’.
Voor we iets van dit moois meedélen, om de geuite mening te staven, willen we toch eerst zeggen dat 't gewoon onbegrijpelik is hoe een schoolhoofd - dus 'n man die ook toch wat gelezen heeft - er toe komen kan dit fraais uit te geven. 't Is niet te snappen, hoe iemand met één slag z'n ganse reputatie zo afdoend kan vernietigen. En dan de uitgeversmij. Dat is er een van de eerste klasse. Het ganse kantoor van de firma Nijgh & Van Ditmar was zeker in de dut, toen de post deze kopy bracht. ‘Geef maar uit’, zei slaperig de prokuratiehouder. Hij dacht al thuis te wezen, in zijn bed en las daarom alleen maar met zeker genoegen lied 19 [afd. II].
En durven 't waagstuk aan,
Niet te ontzien zijn droomen’.