Met weinig boeken heb ik zooveel moeite gehad om er een oordeel over te zeggen, als met dezen roman. Ik geloof niet dat het komt, omdat ik tegen het boek als zoodanig wat zou hebben, maar deze last vindt, denk ik, zijn oorzaak in het onverkwikkelijke van de historie, tegen welker achtergrond de beschreven gebeurtenissen zich afspelen.
Ik maak me sterk, dat, indien Willem Evers zich had voorgesteld uitsluitend ‘het conflict van Assen’ in romanvorm weer te geven, dat hem de lust spoedig was vergaan. Want van zijn standpunt is er in deze kerkelijke gebeurtenis weinig of niets dat tot het scheppen van schoonheid ontroert. Ik wil mij op het oogenblik tegenover de ‘kwestie’ wat haar al of niet noodzakelijkheid betreft, even blanco stellen, en constateeren, dat haar behandeling, zooals die in de daden van de personen uit Evers' boek verloopt, niets, maar dan voor mijn besef ook niets, heeft van Heerlijkheid. Ik zie o.a. maar altijd voor mij dien vader, dien dominee die zoo stijfkoppig en alleen in een miezerige atmosfeer achterblijft. Dat dit zoo is, daarvan maak ik den auteur allerminst een verwijt. Hij was gebonden, de geschiedenis recht te laten wedervaren. Mij dunkt, het feit dat hij, tusschen al die dingen in en door, nog had te schrijven over een jeugdliefde, over kameraadschap, over hartelijkheid waar het dingen van het gewone maatschappelijke leven betrof, en bovendien dat hij gelegenheid had om eigen inzichten in theologische vraagstukken te uiten, - dat moet bij het samenstellen van dezen roman veel verzoet hebben.
Ik weidde hier even over uit, omdat ik niet kan aannemen, dat een christen-auteur er zonder meer behagen in zou scheppen, om bladzijden die in onze kerkelijke historie al zwart genoeg zijn, nog eens zwart op wit, en dan met strepen er onder, over te schrijven. Ik denk, dat Evers zich bij het schrijven van dit boek eerlijk geroepen gevoelde, de waarheid te dienen, en dat daarbij de schoonheid in het gedrang kwam...... ja dat ligt aan de materie.
Dat Willem Evers het floers van schoonheid zoover mogelijk over de leelijke dingen heentrekt - op de laatste bladzijden is de hoofdpersoon nog in gedachten verbonden aan het meisje, Tine, die intusschen met een ander getrouwd is, ook al een gevolg van die kerkelijke narigheid - dat is teekenend. En tenslotte weet hij ook geen ander trefpunt voor zijn maar steeds wijkende wegen, dan de Zon - Christus - Die alle wegen naar Zijn schijnsel trekt. Intusschen liggen over de wereld onze gangen uiteen. Om dit eerste te grijpen, daar is sterk geloof voor noodig en om dit laatste te verstaan daartoe is o.a. de lectuur van dezen roman zeer dienstig.
Dat het slot niet heelemaal bevredigt, het komt ook al daardoor dat het - schoon als romanoplossing goed en verantwoord - tenslotte toch buiten de werkelijkheid van zoovelen onzer ligt, die niet verduwen kunnen, dat de rest intusschen nog in den schemer zit. We kunnen nu eenmaal niet allen de voeten uit de kerkelijke moerasbodem trekken en opvliegen naar verre gewesten om Jezus aan de heidenen te brengen.
Ook hier gaat Hij om, en is bedroefd. Kunnen we het, ziende op Hem, niet wat lichter maken, samen? Als Evers' boek ons daartoe uitdrijft, ziedaar, dan doet het werk waarvoor het waard was geschreven te worden. Niemand meer dan de auteur zal er zich over verheugen, geloof ik.