Opwaartsche Wegen. Jaargang 11(1933-1934)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 401] [p. 401] [Gedichten van B. Rijdes] Dood B. Rijdes Over al ons hopen en moe verlangen Legert zich de vrees voor den dood, Dat eens zijn koel meer zal ontvangen De ongestildheid onzer liefde in zijn schoot. Ons hart weet zijn hunk'ring gevangen Binnen elk uur, dat zijn bloed slaat. Zijn rhythme stijgt, naarmate banger De weemoed schreit om wat verloren gaat. Laat ons gaan dan tot Hem, Die eens heelde De kranken van geest, en redde wat was verloren; Of Hij kon onze onrust genezen. Zoo Zijn stem brak den keten van ons vreezen, Wij schreden, kind'ren van den herboren Morgen, tot in het midden van Zijn weelde. [pagina 402] [p. 402] Regennacht B. Rijdes Nacht. En het regent. En de wind Waait in een boom. Er is geen licht, Er is geen stem, geen lief gezicht Lacht: verdriet als om een dood kind. Nacht. En het regent. Ik ben eenzaam, Een zwerver: ik heb geen God Dien ik klagen kan, ik heb geen spot Die mij dekt: niets dan een verre naam. Nacht. En het regent. Zonder gebed Ligt klare wanhoop in mijn mond Als een onrijpe vrucht; de regen spet Aan venster. Nog is de nacht niet rond. Het regent. Neem dat geluid weg: Ik word gek van de stilte en het getik Van de druppels. Als ik wat zeggen Wil, is mijn keel droog tot een snik. Het is geen droom: regen en nacht, Een donker raam en geen geluid Dan het vale regengeruisch aan de ruit. Niets dan de regen en de nacht. Vorige Volgende