Opwaartsche Wegen. Jaargang 11
(1933-1934)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 391]
| |
Mensch en machineGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 392]
| |
koopen, want als hij niet koopt, stort het economisch stelsel, dat hem voedt, ineen. Het eene overbodige na het andere moet hij zich aanschaffen. Want de machine's moeten aan den gang blijven, als 't kan: dag en nacht. Van al deze dingen, die den achtergrond vormen van het moderne leven, dat zich tracht staande te houden op den rand van den vulkaan, vindt men niets terug in den roman van Bordewijk, maar men ruikt de zwaveldampen reeds en dat is meer dan voldoende. Het is juist de groote verdienste van den schrijver, dat hij niet, zooals b.v. Ilja Ehrenburg, alle dessous van het sociale leven noodig had te onthullen om ons een suggestie te geven van de werkelijk hier en nu: Europa, anno 1933. Met een onvergelijkelijk meesterschap heeft Bordewijk op luttele bladzijden de essentie van het leven in deze werkelijkheid tot uitbeelding gebracht. Door niets anders dan door zijn stijl - gelijk het een rechtgeaard schrijver betaamt - gelukt hem dit. De vraag is slechts: in hoeverre is deze geserreerde stijl zonder te verwateren voor een uitgroei in de breedte vatbaar? Want het ligt voor de hand, dat men een dergelijk ‘experiment’, zonder zich te herhalen, niet voor een tweede maal behoeft te beproeven. Stroman in zijn ‘Stad’ is op een ontegenzeggelijk breeder plan begonnen, maar hij heeft er zich niet op weten te handhaven en heeft, hoe meer zijn boek de laatste bladzijde naderde, een des te grooter hoeveelheid water in zijn wijn moeten doen. Bordewijk is erin geslaagd zich op eenzelfde niveau te handhaven, doch het is te smal voor een eenigszins omvangrijk werk. Daarom zien wij dit maal met buitengewoon groote belangstelling naar een nieuw werk van dezen schrijver uit. Met dit experiment zet Bordewijk de pioniersarbeid van enkelen voort, die ervan overtuigd zijn, dat ons proza een grondige, ‘innerlijke’ vernieuwing behoeft, wil het niet binnen twee of drie generaties volkomen zijn verindustriealiseerd. Hoever wij reeds op den weg dezer verindustriealiseering voortgeschreden zijn, laat zich gemakkelijk nagaan, wanneer men kwaliteit en kwantiteit van onze huidige romanproductie eens met die van een tiental jaren geleden vergelijkt. Men zal dan kunnen opmerken, dat de kwaliteit in hetzelfde tempo afgenomen is als de kwantiteit toegenomen. En dat is een onrustbarend verschijnsel, waartegen geen struisvogelpolitiek baat. De geestelijke basis van Bordewijks roman is die der onmiddellijke levensaanvaarding, daaraan dankt het gansche werkje zijn concreetheid. Er is geen idealisme, dat de uitbeelding remt, bij hem aanwezig. Alle contouren zijn feilloos scherp getrokken, zij laten geen beschouwelijke nevelen toe. Wij zijn ervan overtuigd, dat deze onmiddellijke levensaanvaarding zeer dicht bij de christelijke levenshouding staat, veel dichter dan men op het oogenblik misschien nog geneigd is aan te nemen, mits men maar ‘aanvaarden’ niet voor een kritiekloos accepteeren van feiten en omstandigheden houdt, want de christen kan nimmer zonder kritiek. Maar deze kritiek is geen immanente, hem inwonende, die hij slechts uit te spelen heeft, naar het hem lust; doch een transcendente, die van bovenaf komend, hem zelf en gansch de hem omringende werkelijkheid treft. Het is de kritiek van het kruis, die over alle dingen zijn schaduw legt; zooals wij gelooven, dat door Christus deze schaduw eenmaal in het puurste licht zal worden veranderd, ja het nu reeds is op een onbegrijpelijke wijs, omdat er tusschen nu en dan slechts het verloop ligt van den tijd. En wat is tijd in het aangezicht der Eeuwigheid? Immers niets! |
|