| |
| |
| |
Boekbespreking
Kerstverhalen, door E.G. Kolbenheyer. Geautoriseerde vertaling, door Tony de Ridder. v. Holkema & Warendorf's Uitgeversmaatschappij, Amsterdam. 1933.
Met een zekere voldoening konstateert men bij het lezen van deze kerstvertellingen, dat deze niet geschreven zijn volgens het klassieke recept. Kerstverhalen schrijven schijnt men nooit moede te worden, Kerstverhalen lezen spoedig door de armoedige fantasie, waar ze maar al te vaak door worden gekenmerkt. Daarom is het een verademing deze Kerstverhalen van Kolbenheyer te lezen. Ik moet echter degenen, die dadelik dit boekje bestellen willen om geschikte voorlees- of vertelstof voor Kerstdag bij de hand te hebben, dadelik teleurstellen, tenzij men in een gezelschap van volwassen en levenswijze mensen rond de Kerstboom zit.
Dit afwijkende zit niet in enkele Roomse trekjes van het verhaal, maar in de afwezigheid van de gewone Kerstsituatie. Een oud vrijgezel, die bij zijn vriend de Kerstavond doorbrengt, en lichtelik beneveld naar huis terugkeert, wordt aangereden, weet zich nog naar huis te slepen en in zijn koortsvisioenen komt een troostende Kerstgedachte. Een kleine schooljongen, die het niet gemakkelik heeft, en meent dat ook zijn moeder zijn gedrag afkeurt, voelt plotseling haar goedkeuring, als ze hem meeneemt naar het Rorate Coeli. En zo zijn er nog vele andere verhalen, die tot de laatste bladzij zonder verband met het Kerstfeest konden verteld zijn, maar dan wordt de geschiedenis, zonder dat men forcering gevoelt, ineens naar het Kerstfeest, nee naar een Kerstgedachte, naar een Kerstvreugde gewend. Sentimentaliteit kent de schrijver niet; één van de schetsen, het verhaal van de schilder, die zenuwziek was geworden in de oorlog, heeft tot kern zijn genezing door de Russiese krijgsgevangene, die hem zijn sentimentaliteit laat zien. Als hij daarvan verlost is, is hij genezen ook. Meer intellektueel dan overgevoelig, toch nergens koel of nuchter, maar gedragen door een vroomheid, die aan deze verhalen, gespeend aan Kerstopschik, hun eigen vroomheid geeft.
v. H.
| |
Midwintersproken, door J. Oterdahl. Verzameld door N. Basenau-Goemans. Uitgegeven door J.M. Meulenhoff aan het Rokin 44 te Amsterdam.
Een verzameling verhalen, die zich aansluiten bij de Kerstbundels van deze tijd. Vertellingen, die liefde tot de mensen en het leven willen meedelen. Een beetje te opzettelik en de toon wel wat te zoet, de Decembermaand is nu eenmaal de sentimenteelste maand van het jaar, maar overigens aanbevelenswaardige vertelstof, die de zoekers naar verhalen voor onder de Kerstboom enkele aardige vertellingen aan de hand doet.
v. H.
| |
Naar Bethlehems stal. Een bundel Kerstverhalen, door K. ter Beeke e.a. J.N. Voorhoeve, Den Haag. 1933.
Deze bundel bevat vijftien verhalen, van zeer verschillende kwaliteit en geaardheid. Ter Beeke wil er een sprookje van maken, maar doet te gewichtig om de toon van het sprookje te vatten, Wapenaar vertelt van een terugkerende, bijna opgegeven visser, Lens kombineert kerstfeest met een sterfbed, Mevrouw Tuinstra gebruikt een kind om zijn grootvader, de geleerde professor, tot inkeer te brengen, Penning viert kerstfeest tussen dragonders en fluitende kogels, enz. Een drietal schetsen van J.H. Kuyper behooren tot de beste verhalen uit de bundel. Diet Kramer's verhaal Kerstfeest in de bedstee neemt een aparte plaats in; zij toont als in verschillende kinderschetsen weer haar belangstelling in het armeluiskind, nog zielig in zijn vreugde. Er zijn maar enkele verhalen in de bundel bepaald slecht, en dat is voor kerstverhalen, die als regel
| |
| |
veel te geforceerd zijn, een vleiend getuigenis. Daarom durf ik de bundel voor de velen, die zoeken naar geschikte vertelstof in de kerstdagen, met vrijmoedigheid aanbevelen.
v. H.
| |
Bij de Trekboeren van Zuid-Afrika, door H. Hettema Jr. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf's Uitg. Mij.
Verhalen over de Boeren van Zuid-Afrika zijn nog altijd in trek, al is de belangstelling voor de Boeren in ons land door de grote gebeurtenissen in Europa op de achtergrond geraakt.
De heer Hettema poogt bij de jongens opnieuw de volle belangstelling te wekken door de historie van het heldhaftige Boerenvolk opnieuw aan de jeugd te verhalen. Hij is echter in dit boek te zeer historicus en te weinig verteller. Alleen bij jongens met uitgesproken historiese belangstelling kan dit boek op volle aandacht rekenen.
v. H.
| |
Narrenspiegel, door Alfred Neumann. Vert. van Eva Raedt-de Canter. A.W. Bruna en Zoon's U.M.N.V. Utrecht. Z.j.
Het eerste wat je opvalt aan dit boek, is dat je het aan drie kanten moet opensnijden. Voeg daar nog bij, dat het gedrukt is op papier als koekebakkersdeeg, en het is volkomen duidelik dat deze uitgave is ingesteld op de leesbibliotheken. Nu het is boeiend, het is een van de amusantste boeken, die ik ooit gelezen heb. Het verhaal speelt in het Duitsland van de dertigjarige oorlog en is het beste te vergelijken met een 17e-eeuwse schelmenroman. De typen zijn volmaakt karikaturaal opgezet, maar het zijn goede en goedvolgehouden karikaturen en een goede karikatuur is wel degelik een vormgeving van menselikheid. Daarom doet dit boek, al zijn al die malle avonturen, die de schrijver zijn hoofdpersonen op hun omzwervingen laat beleven, ook nog zo krankzinnig, toch niet onreëel aan. De geestigheid is niet altijd even beschaafd maar dat zijn de mensen nu eenmaal evenmin. Ik moet de vertaalster gelijk geven, als ze in haar voorwoord schrijft: ‘het karakteriseert niet alleen een tijd, maar ook steeds weerkeerende menschentypen met hun eigenaardigheden, fouten en karaktereigenschappen’. Meer dan dit moet men ook niet in dit boek zoeken, maar dit is niet zo heel weinig. Het gezichtspunt van de dwaasheid behoeft niet oppervlakkig te zijn. Waar de dwaasheid in dit boek zich konfronteert met de wreedheid van de oorlog of de verschrikking van een pestepidemie, krijgt zij een navrante, makabere diepte. Het is goed om van tijd tot tijd uit te rusten bij de dwaasheid. Dat houdt het leven in evenwicht.
K.H.
| |
Het Joodsche Bruidje, door Sani van Bussum. N.V. Em. Querido's U.M. Amsterdam, 1933.
Dit kleine boekje is het afscheid van een onlangs overleden joodse schrijfster. Het moet bijna wel, dat zij de dood heeft voelen aankomen, toen zij deze novelle schreef, en dat zij in dit verhaal nog eens de hele rijkdom van het leven heeft willen overzien om er afscheid van te nemen. Het is een heel persoonlik boekje geworden in deze zin, dat het vrijwel onmogelik is om het objektief als ‘kunstwerk’ buiten de schrijfster te stellen en van haar persoonlikheid los te maken. Zij geeft zich geheel en verbergt niets en juist deze beminnelike persoonlikheid, die met een scherp oog veel van het leven gezien heeft en met een liefdevolle geest alles heeft aanvaard, geeft aan dit Joodse Bruidje een bekoorlikheid, die in ‘grotere’ kunst vaak ontbreekt. Het verhaalt de dag van de gouden bruiloft van een kinderloos Joods echtpaar, waarop met echt Joods saamhorigheidsgevoel de familie van heinde en ver bij elkaar komt om het feest van de oudeluidjes mee te
| |
| |
vieren. De meest uiteenlopende variaties, die het leven kan opleveren, passeren in de feestzaal de ogen van ‘het Joodse Bruidje’. ‘En het was goed, dat zij het gevierd hadden, zij hadden er geen jaar mee moeten wachten’. Want het bruidje, dat al lang gekrukt had, wist dat ook de Malchhamówes, de Doodsengel, oude bekende van de familie, als gast op dit levensfeest aanwezig was geweest. Een boekje, waar je alleen maar vriendelik aan kunt terugdenken.
K.H.
| |
Bohême, door Eva Raedt-de Canter. N.V. Em. Querido's U.M. Amsterdam 1933.
Dit is heel wat anders dan Sani van Bussum. Dit is een ‘roman’ en dus hou je bij het lezen ook altijd je technise kritiek paraat. De persoonlikheid van Eva interesseert mij niets, als ik haar boek uit heb, wel weet ik dat ze schrijven kan en een goede psychologise kijk op de mensen om haar heen heeft. Ik zou haar dan ook niet graag verwijten, dat de figuren uit het milieu van intellektuele en artistieke werkelozen en andere gesjochte jongens, waar Bohême een beschrijving van geeft, onwaarschijnlik zijn of als ledepoppen aandoen. Integendeel, al deze mensen, uitzichtloos voor een groot deel en door het leven keihard gemaakt, staan in levenden lijve voor ons. Maar wat ik zwak vind in dit boek is de kompositie. De hoofdpersoon van dit boek is een vrouw, die jong haar man verliest en daarna door kamerverhuren in haar onderhoud tracht te voorzien. Daarbij beleeft ze natuurlik een heleboel narigheid, maar al de gesjochte jongens bovengenoemd komen haar in die tijd opzoeken en haar leven vullen. De uitgever zegt nu het volgende in zijn prospektus: ‘Het mooie moedergevoel wordt in deze vrouw opgevoerd tot een groot gevoel van algemeene menschelijkheid, dat haar als het ware maakt tot de moeder van welhaast dezen geheelen kring’. Waarschijnlik is dit wel de leidende gedachte van de schrijfster geweest, die dan ook de kompositie zou moeten schragen, maar de fout is, dat deze leidende gedachte niet overtuigt. De schrijfster heeft òf boven haar macht gegrepen, òf de stof niet voldoende laten bezinken. Al kun je nu ráak schrijven, wat Eva Raedt ongetwijfeld kan, daarom kun je nog niet raakschrijven. Wat de geestelike betekenis van dit boek betreft: het is niet afbrekend. De mensen erin staan wel vaak ontzaglik verbeten en verbitterd tegenover het leven, maar zij aanvaarden het leven toch, al blijft hun levensaanvaarding schraal en hard. Het leven is ook niet vriendelik voor ze. Van religieus besef geen spoor. Dat is
blijkbaar helemaal in de hardheid ondergegaan. Alles bij mekaar lijkt Eva Raedt-de Canter mij toch wel een figuur om in het oog te houden, als de romannetjesproduktie haar tenminste niet al te zeer te pakken krijgt.
K.H.
| |
Hallvard Grönvold, door Peter Egge. Van Holkema & Warendorf's Uitg. Mij. Amsterdam. 1933.
Van Peter Egge besprak ik in ons tijdschrift De droom en Hansine Holstad. Beide boeken hadden tot titel kunnen dragen de naam, die het boek, dat we nu bespreken moeten, in het Noors draagt: Gjester, gisteren, het verleden. Het verleden is niet ongedaan te maken, we kunnen het nooit van ons afschudden. In De droom is de liefde niet in staat het leven dragelik te maken voor wie in de gevangenis jaren heeft moeten ontberen, in Hansine Solstad, mislukt eveneens elk nieuw begin door de leugen, den laster waarvan Hansine zich niet kan bevrijden. Als eindelik de waarheid doorklinkt, is het voor Hansine te laat. Hallvard Grönvold is de geschiedenis van een jonge man, die samen met Margit, zijn verloofde, weldra zijn vrouw, zich omhoog zoekt te werken. Als zij naar huis reist om hun bruiloft voor te bereiden, terwijl Hallvard met geldelike hulp van haar meester, een zaak opzet, geeft hij toe aan de opdringerige liefde van Sanna, en heeft dadelik daarop berouw. Het kind dat zij verwacht, is van hem. Zij verzwijgt dit en trouwt met een vriend van Hallvard. Zijn eigen zonde pijnigt
| |
| |
Hallvard zo, dat, wanneer zijn oudste zoon bij Margit niet op hem lijkt, hij argwaan opvat tegen Margit en geloof hecht aan de praatjes, dat haar meester hem slechts geholpen heeft in zijn zaken, omdat Margit haar meester ter wille was. Hij gelooft niet, dat zijn oudste zoon van hem is. Langzamerhand pas leert hij zien, dat zijn achterdocht ontspruit uit zijn eigen zonde.
Het verhaal wordt zo weinig gekompliceerd verteld als slechts mogelik is. Ook de karakters zijn zeer enkelvoudig getekend. Het verhaal is zo nu en dan tot zo eenvoudige grondvormen teruggebracht, dat het de schijn van een schema krijgt. De enige komplikatie wordt veroorzaakt door Hallvard's geloof. Tegenover de God der Christelike traditie stelt hij de God in hem, die veel heeft van ‘veel gezond verstand en een beetje geweten’, maar met weinig religieus besef. Dat is de oorzaak, dat dit diep conflict binnen Hallvard niet helemaal uitgevochten wordt, nooit tot adembeklemmende hevigheid wordt, maar gesust wordt, gelijk Hallvard Julius met een schijnwaarheid te sussen weet. Overigens is het boek merkwaardig en goed genoeg om aannemelik te maken, dat het in de Scandinaviese prijsvraag werd bekroond.
v. H.
| |
Emigranten, door M.H. Székely-Lulofs. Uitg. N.V.U.M. ‘Elsevier’, Amsterdam. 1933.
De onder dezen verzameltitel gebundelde verhalen zijn lectuur van een zeer goede soort. Mevrouw Székely vertelt boeiend, geestig en zonder overdrijving. Over 't algemeen lijken mij haar vertellingen over de Australische emigré's fragmentarischer en minder bezield dan de novellen uit het Indische leven. Het talent van de schrijfster als kunstenares is het best herkenbaar in de laatste schets ‘Isah’, de geschiedenis van een koelie-vrouwtje en haar liefde voor Toewan. Pittig en geestrijk door de toespelingen op Indische verhoudingen is de vertelling ‘Recht en Gerechtigheid’, een tragi-comedie met een onverwachte wending.
d. B.
| |
Veronica's Drievoudig licht, door Manfred Kyber, uit het Duitsch door Dr. J.A. Schröeder. L.J. Veen's U.M. Amsterdam.
Blijkens het ‘Woord vooraf’ van den vertaler is Kyber een in Maart van dit jaar overleden schrijver, geboren Lijflander. - ‘De boodschap, die Kyber aan de wereld heeft te brengen, is de roep om een “bovennatuurlijke” wereldbeschouwing en een verzet tegen materialisme en scepsis en tegen de mechaniseering van onze beschaving’. -
Om u eenigszins een idee te geven van de beteekenis van ‘bovennatuurlijk’ in dit verband, noem ik twee bekende auteursnamen, die de vertaler ook aanhaalt: Frederik van Eeden en Anker Larsen. Inderdaad worden we onder het lezen van dezen ‘roman uit deze en de andere wereld’, zooals de ondertitel luidt, herhaaldelijk herinnerd aan deze beide schrijvers. De bezieling van het natuurleven doet denken aan ‘de kleine Johannes’ van wien Veronica het evenbeeld is; en soortgelijke ‘transparenties’ als b.v. in de ‘Steen der Wijzen’, verschijnen ook hier.
Anker Larsen is echter veelzijdiger en v. Eeden artistieker dan deze auteur.
Omdat dit boek getuigt van een diep innerlijk leven, dat zuiver is en zonder pathos, zal ik mij niet teweer stellen tegen de inzichten van den schrijver over de reïncarnaties der ziel. Wijsheid is er in dit werk zeker en ook zulke die wijst naar het Hoogste. Kyber is een kinderlijk mensch geweest met een geloof, waarvan, met betrekking tot datgene wat iemand het liefst is, ook gezegd zou kunnen worden: dat het nooit teveel verwacht.
d. B.
|
|