Vlaamsche kroniek
Jan H. Eekhout
Poëzie.
De redactie van het orgaan der allerjongsten in Vlaanderen, van ‘De Tijdstroom’, heeft het oogenblik gekomen geacht om de wereld op de hoogte te stellen met de ‘aktuële stand der jongste poëzie’ en daartoe de bundel ‘Poëties Bericht’ (uitg. Excelsior, Brugge) doen verschijnen, saamgebracht uit het oeuvre harer medewerkers.
Toen Urbain van de Voorde indertijd verklaarde geen jongeren in Vlaanderen gewaar te worden, heeft een groep aarzelend beginnende dichters onmiddellijk heftig protest geuit: zàg Van de Voorde hèn dan niet?, en waarop de criticus antwoordde: eenig waarlijk definitief werk van hen te verwachten, geen ijdel geschreeuw.
Hoe verontwaardigd echter zich de Vlaamsche prille poëeten ook toonden: Urbain van de Voorde stond volkomen in het recht met zijn klacht; hij constateerde op dit tijdstip beangstigend juist. En ongetwijfeld hebben de ‘gewraakten’, tot bezinning gekeerd, zulks ingezien en zijn aan 't werk getogen, ernstig nu, zonder speelschheid.
Het resultaat van hun arbeid verscheen kort nadien in bundel na bundel en verwierf, in de allereerste plaats, de glimlachende erkenning van de man, die hen tot serieuze arbeid geprikkeld had!
Dat de huidige stand der jongeren-poëzie in Vlaanderen niet teleurstelt, hebben wij dus voorzeker voor een goed deel te danken aan Urbain van de Voorde; ook de dichters van ‘Poëties Bericht’ zullen zich dit bewust zijn.
‘Poëties Bericht’ bevat verzen van een twee-en-twintigtal dichters, waaronder de namen van enkelen, die, of door medewerking aan Nederlandsche literaire periodieken (Helikon; Forum), of, hechter, door bundeling, boven de Moerdijk de aandacht trokken.
Nog zijn in dit boek invloeden merkbaar van rechtstreeksche voorgangers in eigen land en Holland, zooals, bijvoorbeeld, bij Pieter Buckinx van Marsman en Donker, bij André Demedts van Achilles Mussche, bij Maurice Gilliams van Moens en Gysen, bij Roger Lammens van Moens en Van Ostayen, bij Willem van den Aker van Frank van den Wijngaert, Brunclair en van Ostayen, bij Paul Rogghé van Van de Voorde en de Fonteinisten, - doch deze invloeden, ze zijn niet langer ten doode toe gevaarlijk voor de poëzie der genoemden, want niet overheerschend; de eigen stem, het eigen accent wordt niet meer verstikt door de van buitenaf komende geluiden; de dichters stellen zich in hun gedicht te weer ertegen; er is worsteling waarneembaar en daardoor een klare kans geschapen voor de wording eener oorspronkelijke na-expressionistische poëzie.
Hoewel nog menigmaal sprake zijn kan van een al te zeer verliefd- (en bijkans verloren-) zijn in het schoone woord of het treffend beeld, drijvend, deinend dan op een vaag gevoel, en hoewel velen tastend zijn nog naar de juiste vormgeving voor hun innerlijke beroeringen, weifelen tusschen vrijvorm en strakkere, strofische, bouw - er is, ondanks dit alles, ten opzichte van vorige praestaties, een verheugende groei te schouwen.
Als specima citeer ik uit ‘Poëtis Bericht’ achtereenvolgens een vers van Maurice Gilliams en van Jan Vercammen:
Heilige Johannes op Patmos.