IJsland, door Dr. A.G. van Hamel. Zutphen. W.J. Thieme & Cie. MCMXXXIII.
Toen Prof. Boer indertijd zijn IJslandse reisherinneringen publiceerde, bleek duidelik, dat de reis hem enigszins een teleurstelling was geworden; in alle geval was dit zo voor zijn lezers. Het reizen in IJsland bracht te veel moeilikheden mee en de zee rond IJsland was te onstuimig.
Prof. van Hamel, die IJsland reeds viermaal bezocht, de laatste maal met een groep Nederlandse studenten, heeft op zijn reizen een grote liefde voor het IJslandse landschap en de IJslandse bevolking gekregen, wat hem in staat gesteld en er toe gebracht heeft dit uitstekende boek over Ijsland te schrijven.
IJsland is in vele opzichten een zeer merkwaardig land. Door z'n eigenaardige afwisseling van landschap, door zijn sterke persoonlikheden, en zijn roemrijke geschiedenis.
Vanzelf heeft de natuur bij een filoloog als Prof. van Hamel minder de belangstelling dan de mens. Toch kan men niet zeggen, dat het landschap in het boek te kort gekomen is. Alleen merkt men in het gedeelte, dat over verleden en geestelik leven handelt, meer de vakman dan in de eerste afdeling van het boek, waar de bereisde natuurminnaar aan het woord is. De geheel eigen trekken van dit land, dit volk en deze cultuur komen in dit boek tot hun volle recht. De kracht van de oude cultuur is merkwaardig groot, bij een volk, dat meer dan andere op zichzelf aangewezen is.
Na een bloeiperiode van zelfstandige ontwikkeling en een vervaltijdperk in afhankelikheid van Denemarken is een nieuwe bloeiperiode gekomen met een steeds verder schrijdende zelfstandigheid. Er is in literair en ander cultureel opzicht wel verandering gekomen, maar sterk is het nieuwe aan het eigene geassimileerd, zodat de trekken van het oude in veel van het nieuwe te herkennen zijn. Dit heeft niet geleid tot stijve ouderwetsheid, maar tot een krachtige zelfhandhaving en eigenaardigheid.
Op elke bladzij voelen we hoe Prof. van Hamel de dubbele geaardheid van de IJslander: zijn lust tot uitzwermen en belangstelling voor het nieuwe en vreemde tegenover zijn gehechtheid aan het oude en terugkeer tot het eigene, beide liefheeft en bewondert.
Het is geen kritiekloze bewondering: de gebreken van de IJslandse bevolking leren we ook wel kennen, maar de liefde overweegt en wekt bij de lezer een belangstelling voor dit in zoveel opzichten ‘afzonderlike’ volk, die ten volle gerechtvaardigd is door wat dit volk presteert en volbracht heeft.
v. H.