Opwaartsche Wegen. Jaargang 11(1933-1934)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 220] [p. 220] [Gedichten van Jan H. Eekhout] De herders Jan H. Eekhout Geen engel had het hun aangezegd. Zij waren vanzelve goed. Zij hadden zwaar zich te rust gelegd door hun eigen kindschap behoed. De nacht was gelijk aan iedere nacht, diep, ruischend en dicht besterd. Zij lagen zonder droom, zonder wacht toen God ginds geboren werd. Zij wisten niet dat Hij komen ging. Zij waren vanzelve vroom. Het leven was hun een simpel ding, slechts den gang van heuvel naar stroom en weder terug. Nu sliepen zij breed in kring om 't gedoofde vuur en over aarde en slaap heimlijk gleed de tijd naar het Eeuwig Uur. Hoe was op eenmaal het Uur vervuld? Zij waren vanzelve wijs. Zij zagen groot zich in licht gehuld en de wereld een wit paradijs. Zij rezen, en zwijgend elk hunner nam, en hief het glimlachend aan de borst, zijn teerst en zacht moedigst lam en is naar het Kind gegaan. [pagina 221] [p. 221] Simon van Cyrene Jan H. Eekhout I hij verhaalt: ‘Men had het kruis mij opgelegd. Ik ging. Ik was een sterk man. Maar ik hoorde het jouwen En 't hoongelach van mannen, kinderen, vrouwen En 'k schaamde mij en schold den vreemdeling, Die wankelend door de eerste schemering Mij vòòrschreed naar de galgplaats, aan de touwen Geleid gelijk een dier, en geen berouwen Mijn dwaze wraakvervoerde hart beving......’ ‘En tot den heuveltop torste ik het kruis; Daar wierp ik het af, een walgelijke last, En blèèf, en zag dien Man zich willig strekken Op 't doodshout, en vernam het groot gedruisch Der hamers, schouwde het smartelijk getast Van zijne vingren en hun krampend trekken......’ II ‘En daarna rees hij: bittere hemelvaart, Met de aarde vastgeklonken aan de leden, Die rekten, scheurden door haar zwarte zwaart' - En het volk gilde triomf...... ik schreeuwde mede...... Waarom? Waarom? Ik wist niet dat ik 't dede. Reeds lang bleef in mijn hart geen wrok bewaard Tegen den Man, die, zei men, oproer smeedde Doordien hij Liefde leerde als eenig zwaard’. ‘Toen werd het stil. De stilte stortte neer Op ons, in ons. Vanwaar? Van 't kruis? Van God? - Mij was slechts dit: dat oogen mij aanzagen, Twee stervende oogen maatloos diep en teer...... Spraken mijn naam zij? Wezen zij mijn lot? Hoe stamelde ik verrukt: Ik heb Uw kruis gedragen......?’ Vorige Volgende