Opwaartsche Wegen. Jaargang 11
(1933-1934)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
Stad en landGa naar eind*)
| |
[pagina 141]
| |
deze heen hem zelf leren kennen. Wie lezen kan, komt tenslotte van aangezicht tot aangezicht te staan tegenover één mens, die in geen der dramatis personae in zijn geheel voorkomt, maar uit allen geheel gekend kan worden. En die mens is gezond in de beste mobilisatieroman, die in ons land geschreven is, in het voortreffelikste boek over het moderne meisje en in de eerste en tegelijk uitstekende roman over de Hollandse-boer-in-de-krisis en ik verheug me er in, dat deze drie romans geschreven zijn door medewerkers van ons tijdschrift. Dit is het verheugende van de romans die ik noemde, dat de levenshouding er gezond is. Terwijl in onze tijd zoveel op losse schroeven wordt gezet, hechten zij zich vast aan de oude levenswaarden. Nu zouden zij niet anders dan het oude onbruikbare type Chr. roman gegeven hebben, als zij ons slechts dit te konstateren gaven. Nee, zij hebben dit oude standpunt als nieuw moeten veroveren. Dat geeft aan deze boeken een andere waarde dan wanneer deze grondwaarheden als een vanzelfheid van een vorig geslacht waren overgenomen. In deze boeken doorleven wij het feit, dat zij nu waar zijn en nu voor geen argument hoeven te wijken. Roselaar zonder zich als van Eerbeek en Diet Kramer in de conflicten der jeugd te begeven, heeft niet minder deel aan de werkelikheid van vandaag dan zij. In het kleinste van de twee boeken, die tegelijk verschenen zijn, Ze zinken, wordt een bijna uitgepraat onderwerp aan de orde gesteld: een getrouwd man brengt de nacht door in een hotelkamer te Amsterdam met de vrouw van een ander. Een eenvoudig gegeven, een weinig-verheffend motief. Dat dit tot iets belangrijks wordt, komt door de ontstellende scherpte, waarmee de auteur zijn figuren doorziet, waarmee hij ze voor ons ontmaskert. En waarmee hij de voosheid van allerlei redenering over kameraadschap, over het moderne (ver)wordend huwelik aantoont. Vóór Koert en Pop naar hun kamer gaan wordt hun verhouding, wordt de komende nacht eindeloos bediscussieerd. Met buitengewoon talent weet de auteur de gedachte aan onwaarschijnlikheid te weren, nog bewonderenswaardiger is het, dat hij ons voor dit gesprek weet te interesseren, zonder noemenswaardige erotiese prikkeling. Dit komt voornamelik door Pop, die haar gevoel verbergt en haar intellect op Koert loslaat, die ze afmat, om hem van wie ze weet, dat hij haar vijftien jaar vereert, in zijn wanhoop tot een hevigheid van liefdesbetuigen te brengen, die groot genoeg is om aan haar overgave waarde te geven. Ze brengt Koert echter alleen tot het inzicht, dat zijn begeren niet door zo'n sterke liefde gedragen wordt. Hij die zich het bezit van Pop als het hoogste gedacht heeft, verzet zich als de hoogste eis komt: verlaat alles wat ge hebt. Hij verbergt dit wel enigszins, want hij blijft toch ook de begerende minnaar, hij wil haar ook niet verliezen. En dan in de nacht komt hij tot de erkenning, dat zij ook de vrouw niet is, voor wie men alles verlaat. Hij begrijpt, dat haar kwellend vragen om in hem de waarachtige liefde te ontdekken, niets was dan een poging om haar genot groter te maken. Zelfbevrediging. Dit alles wordt nog iets ingewikkelder door Pop's voorstel tot kameraadschap, uitsluiting van jaloezie, wat Koert iets onzinnigs leek. In de morgen, als zij weet, dat zij Koert niet ten volle bezit, eist zij wel, dat hij scheiden zal. Maar Koert weet, dat hij voor haar zijn gezin, zijn kinderen niet op wil geven. Als hij zich tenslotte van haar vragen en eisen heeft losgemaakt, staat in de gang bij de hotelkamer een particulier detective, lid van | |
[pagina 142]
| |
een rechtskundig bureau, die hem meedeelt, dat op grond van overspel zijn vrouw een eis tot echtscheiding zal indienen. In een voor- en een naschrift rekent de schrijver met Koert en Pop en hun geval af. Tussen twee polen: het scherpe woord ‘sexueele ploerterij’ en de slotzin: ‘Laten wij zacht zijn voor elkander......’ ligt hun geschiedenis besloten. Tussen deze beide is een sterke spanning en een grote bewogenheid. Het is de oude tegenstelling, dat we het kwaad niet fel genoeg kunnen haten en de mens nooit genoeg liefhebben. Een boek dat ons lief wordt, is het overigens niet, wel een boek, dat men respecteert door zijn afrekening met een voze maatschappij. Koert en Pop zijn nog de besten uit de kring, waarvan we enkelen even, maar scherp belicht, te zien krijgen. Veel warmer toon heerst in Het is een cirkelgang. Het is ook veel breder van kompositie. Als men een oordeel over Roselaar's debuut wil uitspreken, dan moet men dit werk ter hand nemen. Opgewekt zijn de titels van Roselaar niet. Het wanhopige van de nedergang is al niet veel troostelozer dan dat van de cirkelgang, al houdt het laatste in, dat na elke nedergang toch ook weer een opgang komt; men kan de cirkel op twee wijzen lezen. Roselaar werkt de ganse cirkel af: als hannekemaaier zijn de Walings in Holland gekomen, gegoede boeren zijn ze geworden; op de laatste bladzij trekt Wim Waling weer als maaier er op uit om een nieuw leven te beginnen. - Ik kan niet zeggen, dat het boek een centraal punt heeft, al hecht zich de geschiedenis wel 't meest aan Wim en Ant Waling. Ook is de krisis - hoe verleidelik het gegeven was en hoe grote rol deze ook in het verhaal speelt - niet het hoofdmotief van het boek. Het is zooals de titel zegt een roman van het land: het land is wijd, we zien veel te gelijk, zonder dat het voor onze blik te woelig wordt. Ik zal trachten de situatie kort aan te geven: Van de oude Waling, die het bedrijf heeft gegrond, is in het boek slechts de herinnering en de erfenis. Jan Waling heeft na de dood van zijn vrouw slecht geboerd en is bij Gijs in komen wonen, hij is half psychopaath en brengt elk gesprek tot ergernis - Gijs heeft de boerderij, maar de broers hebben er veel geld inzitten, zodat Gijs voor hoge lasten zit. Maar het zijn de jaren van hoogconjunctuur en de hoge lasten geven geen zorgen. Toch staat het de boer en zijn vrouw slecht aan, dat hun kinderen Wim en Ant beiden aan het vrijen zijn met een partij zonder geld. Wim weet echter door te zetten. Hij krijgt zijn Martje en zijn boerderij, al heeft zijn vader er het geld niet voor. Als kort daarna de slechte jaren beginnen, gaan de zaken van Gijs en Wim er dan ook het eerst aan. Martje, die voor haar droom van gezeten boerenvrouw niets dan zorgen ontvangt, sterft bij de geboorte van het eerste kind, ze heeft de vernedering en de vlucht van Wim Waling naar Amsterdam niet gezien. In Amsterdam past Wim niet en zijn groentezaak wordt een grote mislukking. Ant bemoeit zich te veel met de jongens, ze stoeit graag en krijgt een slechte naam, erger dan dat, ze verwacht ten slotte een kind, waarvan ze niet met zekerheid de vader kan aanwijzen. Guus Tervoort trouwt haar. Hij is op een kantoor in de stad en voor Ant begint een heel ander leven. Als blijkt, dat Ant geen geld te wachten heeft en Guus werkloos wordt, wordt de verhouding slecht. Ten slotte vlucht Ant met haar kind naar Wim, die dan juist met zijn groentezaak aan de grond zit. Ant zorgt voor de kinderen, Wim trekt het veld in te grasmaaien, een nieuw begin om weer wat op te bouwen voor het komende geslacht. | |
[pagina 143]
| |
Jan Roselaar voegt zich met dit boek bij Herman de Man en Antoon Coolen, zijn werk lijkt me even sterk en heeft zeer eigen trekken. Het verhaal speelt meer in en om de boerderij dan op het veld en verschilt daardoor van Streuvels en ook enigszins van de Man. Het is Roselaar bijna uitsluitend om de mens, niet om het bedrijf te doen, maar wat hij van milieu en bedrijf geeft, is zonder aarzeling en raak. De uitbeelding van de personen is voortreffelik, Ant is het best waargenomen. Ant is los, dat is waar, maar het is een door en door goeie meid, ze hadden Ant, zooals Neel raadde, met Bas Hoogkamp moeten laten trouwen, het zou voor Ant en Bas beiden goed geweest zijn. Ant had een brutale mond, maar ze was eerlik en ronduit. Ant liep over van gezondheid, dat was haar voornaamste kwaal. Wim leefde dieper dan Ant, maar hij kon niet harteliker zijn. Ant overwoog niet, maar toen de zorgen kwamen, was ze sterker dan Wim en het was pas toen Ant vol energie aanpakte, dat ook in Wim weer nieuwe kracht wakker werd. Het stadsmilieu is sober, maar niet minder goed getekend dan het landleven. Zowel het burgerlike bij de Tervoorts, als de volksbuurt, waar Wim terecht komt, is in zijn markante trekken zuiver herkend. Kortom, psychologies en als realistiese beschrijvingskunst is het boek uitstekend geslaagd. Er is ook niet één van de bijfiguren, die ons niet scherp voor de aandacht komt te staan, ik denk aan Martje, aan Jan Waling, aan Neel, aan Jan Morsch. Met Jan Morsch en zijn Horribele dictu komen we op de beschouwing van het leven. Erg opgewekt ziet de historie, zoals ik ze tot nu toe verteld heb, er niet uit. En het Horribele dictu wordt dan ook op het leven toegepast en vertaald als: verschrikkelik om het mee te moeten maken. En toch, er zit in al deze mensen, behalve in de verzuurde Jan Waling, te veel levenskracht om niet van het leven te houden. Het boek eindigt dan ook niet met een paar geslagen mensen, al hebben ze uit de schipbreuk van hun huwelijk niets dan de kinderen overgehouden. En dat doet de schrijver niet terwille van de lezer om er een bevredigend slot aan te maken. Wel uit hij in het slot de weerzin tegen de stad, het eindigt met de vlucht naar het land, zonder op de laatste bladzij van dit landleven nog gauw een idylle te maken, immers Wim rijdt zijn nieuwe werk tegemoet aan de zijde van Feike Hamstra, die misschien de vader is van Ant's kind. En als het leven dwingt, dan moet Wim Waling zijn jeugd vergeten en werken voor zijn kinderen, werken, om arm te blijven. Het boek is zonder enige sentimentaliteit geschreven en toch is het beklemmend, als het leed van de tegenslag over de Walings komt. De verkoop van de boerderijen, het afdalen van de geëerde boerenstand naar de meest klemmende armoe, het is een verschrikkelik ding en deze nood wordt ons tastbaar gemaakt. Zooals ik al eerder schreef, het is daardoor toch niet een roman van de krisis geworden. Daarvoor was de grondslag van het bedrijf der Walings te voos; het had voortdurende voorspoed nodig om gezond te kunnen worden, de malaise toonde dadelik, dat er niets te redden viel. Nu is het zwaar verhypotheekte bedrijf geen uitzondering geweest in de goede jaren, en ze zijn alle gevallen, toen de moeilike jaren kwamen, of gehandhaafd, omdat er niets van te halen was en dan hadden ze het haast nog moeiliker, maar doordat een onsolied bedrijf in dit boek door de krisis getroffen wordt, zien we de calamiteit, het onontkoombare niet van een | |
[pagina 144]
| |
geweldige boze macht boven de Hollandse boer. Nu ziet men slechts de val van een te lichtvaardig opgezet gebouw. Jan Roselaar is een Christelik auteur. Hij heeft rond de Noordhollandse boer echter geen theologie willen leggen. Hij heeft slechts op een enkele plaats iets laten doorschemeren van een God die achter deze wereld staat, maar als het huwelik van Ant en Guus met enkele vrome woorden wordt ingezegend en Mart toch wel wat vertederd is, eindigt ze toch met te erkennen: ‘daar hebben wij geen aanleg voor’. Het vertrouwen in Jan Roselaar als Christelik auteur zullen we dan ook niet in de uiterlike verschijningsvorm moeten zoeken. Het is mogelik een enkel woord te vinden, dat men als een pover bewijs zou kunnen overleggen om te laten zien, dat we toch heus met een Christelik auteur te doen hebben. Er zou veel meer tegenover te zetten zijn, dat als tegenargument zou kunnen dienen. Tenslotte moet ik terugkomen op wat ik aan 't begin van dit opstel zei: in dit boek komen we een mens tegen, die zacht oordeelt over zijn naaste, omdat hij zo goed begrijpt; die ook achter deze mensen wel een eeuwigheid weet wachten, maar ook daar vertrouwen heeft op een zacht oordeel, tegenover zoveel eerlik en liefdevol geleefd leven. Ten slotte, als het de lezers nog niet duidelik geworden is, dan wil ik ten behoeve van de slechte verstaander er nog aan toevoegen, dat dit boek geen boek voor kinderen is, ook niet voor mensen, die zich spoedig stoten aan een ruw of drasties woord. Wel wil ik er nog bij zeggen, dat het geen boek van onzuivere sensatie is. Het is een boek van het land, ruig, maar eerlik. |
|