Opwaartsche Wegen. Jaargang 11
(1933-1934)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |
Het gemengde huwelijkGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 107]
| |
schap tegenover de kerk, en de pastoor die gedacht had een man te vinden, gevoelig voor de troost der kerk, vindt iemand, die zich daar voor goed voor gesloten heeft. Het boek is dus een sterk pleidooi tegen het gemengde huwelik. De schrijver heeft de oplossing niet gezocht in het verflauwen der liefde, waardoor ieder gemakkeliker eigen weg gaat. Nee, de liefde brengt er Lena juist toe om te hopen, dat haar trouw aan haar geloof, dat de gebeden van haar en haar dochter, dat het godgewijde leven van haar dochter, Johan op den duur redden zullen van de eeuwige dood, die zij voor hem vreest. Als we het verhaal zouden moeten beschouwen als een probleemroman, zouden wij er tegenin kunnen brengen, dat het met wat schrille tegenstellingen is getekend, maar vooral zouden we moeten opmerken, dat het gegeven niet helemaal eerlik is, daar Johan niets tegenover het geloof van zijn vrouw te stellen had. Hij kon voor Nelly niets zijn: zij was een vroom meisje en daartegenover zijn van de kant van vader een racket en een tennisjurk een paar armelike giften. Johan wordt buiten de plannen gehouden, niet omdat hij Protestant is, maar omdat hij in geen enkel opzicht geestelik kontakt met die vrouwen heeft. Het boek is dan ook, ondanks de ietwat grove effecten, als verhaal uitstekend uitgewerkt. Zo moest het geval verlopen. Er is naast het hoofdgegeven nog een aardig kompositories trucje. 't Werkt misschien wat te veel op het effect, maar het is toch knap gevonden. Piet zou trouwen met Carla, de dochter van de vrijzinnige predikant, Ds. Jonker, hun buurman. Herman Wentsel, een bediende van Groener, die langzamerhand een belangrijke plaats bij Groener inneemt, houdt van Nelly en Nelly zou zonder haar belofte aan haar moeder hem niet geweigerd hebben. Aan 't eind van het boek: Piet gestorven, Nelly in 't klooster, Groener beroofd van alles, een troosteloze afloop van het huwelik van een Katholiek en een Protestant, en dan lopen Carla en Wentsel en gaan een nieuw gemengd huwelik tegemoet, ‘maar wij zijn geen kinderen en onze liefde zal de moeilijkheden overwinnen’. Ondanks de voorbeelden, de mensen laten zich niet leren en hetzelfde spelletje herhaalt zich onder de ogen van hen, die het spel verloren hebben. Ik zou hiermee kunnen eindigen, maar een enkel feit wil ik nog naar voren brengen. Het is voor een Protestant moeilik de Rooms-katholieken te verstaan en onbekendheid met gewoonten en spraakgebruik niet te verraden. Ik geloof, dat Limburg in hoofdzaak dit bezwaar heeft weten te vermijden. In een recensie in een Rooms blad richtte zich de kritiek tegen niet meer dan het woord stool, dat in plaats van scapulier was gebruikt, dat meer gewoon is. De vertrouwdheid met het spraakgebruik onzer Roomse landgenoten komt in menige dialoog aan de dag. Maar van volledige bekendheid met het milieu spreekt wat hij over het bollenbedrijf vertelt. In dat opzicht is voortreffelik de entree van Wentsel op het werk bij Groener. Tenslotte nog dit: als Johan Groener van alles beroofd is, keert zich zijn woede tegen de heiligenbeelden, tegen Aloysius, Maria, Jozef, het Heilighart, maar voor het beeld van de gekruiste Heiland blijft hij staan. Zo lang Christus hem nog wat te zeggen heeft, zo lang zijn woede zich nog niet keert tegen Hem, Die de waarachtige troost voor een beproefd leven heeft, mogen wij hopen, dat het leed Johan Groener nog wat leren zal. Ik wil geen derde deel met Johan Groener's bekering. Maar de auteur zal me begrijpen, als ik schrijf, dat ik niet om een bekeringsgeschiedenis vraag, maar naar een roman, die ons kan doen begrijpen, waarom Haarman uit Wie? ondanks zijn zonde zo'n zegen kan verspreiden, waarom in het eenvoudig geloof van Groeners moeder zo velen rustig zijn ontslapen. 't Geloof brengt Lena van Vessen voornamelik angst, Johan Groener slechts leed. Dat komt niet alleen en niet in de eerste plaats door het gemengde huwelik. Wil een roman ten volle de naam van Chr. roman dragen, dan heeft het geloof een andere plaats. Ik zou willen dat Limburg zo iets schrijven kon, want hij gaat niet intellektueel, maar met een volksaardige intuïtie op het leven af en daarom zou hij door een groot publiek gemakkelik worden verstaan. Hij en zijn figuren zijn zo weinig gekompliceerd, | |
[pagina 108]
| |
te weinig, zeggen wij, goed, maar daardoor in hun hoofdtrekken zo direct te herkennen. En zolang zijn personen - en ik bedoel niet de dorpspraat rondom enkele van zijn figuren - zo in onmiddellik kontakt staan met het leven van alle dag als dit in zijn werk tot nu toe het geval is, kan ik hem het missen van de gangbare artisticiteit gemakkelik vergeven en me er over verheugen, dat hij er voor teruggeeft een boeiende verteltrant als we in het werk van weinig auteurs aantreffen. Hij heeft al de gebreken ook van de vlotte verteller: oppervlakkigheid en slordigheid. Hij zal dat op den duur nog wel wat meer wegwerken, er is reeds vooruitgang, en wanneer de eerste rage van snelschrijverij voorbij is - een vierde boek is, meen ik, zo goed als voltooid, een vijfde ontworpen - dan wensen we hem bij meer stilte een dieper bezinning toe en zullen we met belangstelling naar hem blijven luisteren. |
|