Kroniek
Aangaande een renegaat.
Gaat U even zitten, Heer van Oosten. Ik merk dat ik nog een en ander met U te bespreken heb. Neemt U me niet kwalik dat ik Uw schimpstukje aan mijn adres niet eerder beantwoord heb. De zaak is dat ik het Gemeenschap-nummer, waar gemeld stukje in verschenen is (inderdaad, de censuur is niet streng), pas deze week in het Roomse leeszaaltje hier in Zwolle te pakken kreeg. Of verwondert het U misschien nog een antwoord te krijgen? Dacht U wellicht, dat Uw aanval dermate inferieur was, dat ik hem zou negéren? Dan heeft U zich vergist. Het trucje, dat U in Uw debat toepast, is te weinig effektvol om een tegenstander het zwijgen op te leggen. U probeert n.l. om zowel Opwaartsche Wegen als de Protestantse Jongeren als mijn persoon zoveel mogelik te kleineren en speciaal mij naar aanleiding van mijn jaarkroniek af te schilderen als een volstrekt incompetent bewaarschooljongetje, dat niet weet waar het over praat en dat maar eens terug moet komen als het een beetje meer van de wereld gezien heeft. Ik siteer: ‘Opwaartsche Wegen - het thans weder zoo goed als onleesbaar geworden maandblad der voormalige protestant-christelijke letterkundigen, bevat in zijn Januari-aflevering een omslachtig en niet overduidelijk jaaroverzicht der Nederlandsche literatuur in 1932. Eene Heeroma, in zijn kringen ook wel als Muus Jacobse bekend’ (U hebt blijkbaar nogal konnekties met die kringen) ‘lanceert onder andere enkele opmerkingen in de richting van De Gemeenschap en eenige harer redakteuren’. Deze toon van kleinering houdt U niet onverdienstelik vol, maar U vergeet de beweringen omtrent mijn competentie ook maar met enig bewijs te staven, evenals U dat trouwens bij al Uw andere beweringen vergeet. Dat moest voor U toch een kleinigheid zijn en het zou voor ons de zaak veel gemakkeliker maken.
Intussen, deze volstrekt ongemotiveerde aanmatiging tegenover Uw vroegere medestrijders staat U niet helemaal netjes. Het doet zo denken aan een of ander minderwaardigheidskompleks, dat U op deze wijze bevrediging voor vroeger geleden ongelijk of miskenning doet zoeken. Kom, kom, Heer Van Oosten, daar moest U nou toch overheen zijn. U zit toch al in de hoogste klas, volgens Uw eigen getuigenis. Ik wil tegelijk, nu we het daar toch over hebben, nog enkele kleinigheden in Uw gedrag noemen, die ik ook niet helemaal netjes vind. Kijk, dat U om de een of andere reden Rooms wilt worden, moet U tenslotte zelf weten. Ik heb geprobeerd daar een sierlike verklaring voor te vinden, waar U het blijkens een zinsnede in Uw artikel over Ben Onie tamelik mee eens is, maar in laatste instantie gaat mij dat ongetwijfeld niets aan. Maar ik vind Uw houding zo karakterloos. Terwijl U is overgegaan tot de Roomse Kerk, blijft U bijv. meewerken aan een onmiskenbaar Protestant-Kristelik tijdschrift als de Vriend des Huizes en het ligt waarlik niet aan Uw bereidwilligheid om kopie af te staan, dat er de laatste tijden niets meer van Uw hand in het (waarschijnlik door Uw absentie) weder zo goed als onleesbaar geworden maandblad Opwaartsche Wegen is verschenen. U weet, dat de redaktie U de deur heeft gewezen. Ziet U, ik vind dat men Rooms of Protestant moet willen zijn en dat men niet van beide walletjes tegelijk moet willen eten. Het is mij niet recht duidelik, dat U, terwijl U zich al aan 't voorbereiden was om tot de Roomse Kerk over te gaan, Uw portret en gedichten kon afstaan voor een bloemlezing als Risseeuws Christelijke Dichters van dezen tijd. Het was toch evident dat dit een galerij van Protestant-Christelijke dichters bedoelde te zijn. Hoe kon U het