Boekbespreking
Brood! door Maurits Dekker. Em. Querido, Amsterdam 1932.
De aanleiding tot het schrijven van een roman bepaalt voor een niet onbelangrijk deel de waarde en het karakter ervan. Er is, om iets te noemen, terdege verschil of de aandrift ertoe ontstaat uit het begrip b.v. voor de revolutionaire gezindheid, dan wel uit het verlangen, dat ieder opstandig ware of worden moest. Zooals er, om een ander voorbeeld aan te halen, onderscheid is, indien men een roman schrijft vanuit het innerlijk besef van 's menschen weg tot bekeering dan wel vanuit de overweging, dat een mensch bekeerd moet worden.
In het tweede geval krijgen we steeds weer te doen met het programma, met het schema: zoodoende wordt de handeling programmatisch en de psychologie schematisch.
Ik geloof niet, Maurits Dekker iets ongerijmds toe te dichten als ik zeg, dat hij niet alleen denkt, dat het op een omwenteling uitloopt, maar hij hoopt het ook. Om aan die gedachte en aan die hoop uitdrukking en ruchtbaarheid te geven, heeft hij dezen ‘revolutie-roman’ geschreven. Men hoeft zelve niet bepaald revolutionair te zijn om te denken, dat het naar een revolutie toe gaat. Het heeft er werkelijk veel van, of het te eeniger tijd zal moeten barsten, vooral als men toch meent, dat er nu langzamerhand lang genoeg ‘gebogen’ is.
Het behoort niet bepaald tot de overdreven absurditeiten en het is heusch niet heelemaal gespeend aan werkelijkheidszin en nuchterheid, het schrijven van een ‘revolutie-roman’. Maar alweer, het maakt onderscheid, welke houding men tegenover de materie inneemt. Degenen, die zich tot nog toe bij voorkeur tot een dergelijke stof aangetrokken gevoelden, voerden ook met voorliefde het pleit voor de revolutie, schreven werken die meteen dienst doen als propaganda-lectuur. De roman van Dekker behoort tot deze categorie en heeft er daarom ook de kenmerken van. De figuren, die in een dergelijk geschrift ten tooneele verschijnen, zijn reeds van tevoren zoo ongeveer bekend. De proletarische werkelooze, de in wezen onbenullige, hardvochtige grootindustriëel met zijn handlangers, de politie en de militairen. Verder bijfiguren: de kroegbaas, de snol, de schooier, enz. Men kan niet zeggen, dat zulke karakters uitsluitend op fictie berusten. Ze bestaan en ze zijn ook in staat elkaar het leven, naar gelang van hun functie, zuur of zoet te maken. En uit de botsing der wederzijdsche belangen kan ook heel gemakkelijk het verzet en daaruit de omwenteling ontstaan.
Uit zoo'n wrijving tusschen enkele personen groeit natuurlijk niet aanstonds een revolutie, die de geheele bevolking meesleept. Als dat toch gebeurt, zooals Dekker ons in de laatste dertig pagina's van zijn boek beschrijft, dan wil dat zeggen, dat de schrijver zijn personen niet uitsluitend bedoeld heeft als individuen, maar als vertegenwoordigers van een klasse. Dan moet vanzelfsprekend deze klasse ook in dien eenen vertegenwoordiger gekarakteriseerd zijn. Dan gaat het dus ook niet om de psychologie van een mensch i.c. een werklooze, een vakvereenigingsleider, een werkgever, maar om de gesteldheid van een groep. Tot welke oppervlakkigheid en eenzijdigheid een dergelijke hanteering leidt, behoeft wel niet uitvoerig betoogd te worden. Dat Dekker talent bezit om in te dringen in de zielsgesteldheid van één bepaalden mensch, dat heeft hij, meen ik, bewezen met zijn vorigen roman ‘Reflex’.