Kroniek
Enkele aanteekeningen bij Heeroma's kroniek van het literaire leven in 1932.
De kroniek van onze jongste redacteur in het eerste 1933-nummer van Opwaartsche Wegen zal in groote lijn, door het georiënteerde lezerspubliek van ons tijdschrift met eenige bewondering gewaardeerd zijn geworden. Ik zelf heb er in menig opzicht van genoten. Het betoog is, op enkele onderdeelen na, waarbij ik dan ook gaarne mijn aanteekeningen maak, een goede oriëntatie. De toon is voorts wat zuur en laatdunkend; vooral voor een redacteur van een tijdschrift waaraan zelf zooveel ontbreekt en waarin in 't bijzonder zoo weinig beweging zit die correspondeert met de polsslag van deze tijd, zoo dat hij de kroniek over ‘ons leven’ maar achterwege laat met de verwijzing: dat de lezers die van nabij hebben meegemaakt.
Een bedenkelijke autoritaire gearriveerdheid.
Heeroma zegt in de aanvang van zijn kroniek: Een kroniekschrijver moet een objectief man zijn en niet zijn eigen kriteria, maar de kriteria der groepeeringen zelf moeten hem de maatstaf aan de hand doen om tot een indeeling van het literaire leven te komen.
De interpretatie der betreffende maatstaven lijken me het beste deel van de kroniek. Heeroma's subjectief oordeel kruist zijn objectieve beschouwingen meermalen gelukkig en raak, maar enkele malen prikkelt het tot verzet.
Op pag. 378 vind ik onderaan een zin die luidt:
De jong-protestantse groep heeft door haar kultureele achterstand bij de Jong-katholieken bijv. A.J.D. van Oosten aan de R.K. kerk moeten afstaan.
Heeroma blijft volkomen in gebreke aan te toonen waaruit deze kultureele achterstand blijkt. Hij doet voorkomen alsof dit vanzelfsprekend duidelijk is. Indien hij zijn bewering niet grondig weet te motiveeren kan ik haar slechts zien als het koesteren van ons zooveelste minderwaardigheidsgevoel.
Dat wij echter A.J.D. van Oosten door deze onwaarschijnlijke kultureele achterstand aan de R.K. Kerk moesten afstaan, is een insinuatie waarmede Heeroma zichzelf blameert.
Voorts.: Uit het feit trouwens dat zooveel protestanten tegenwoordig om de gewijde Gemeenschapskaars heenfladderen, blijkt duidelijk dat het netjes is geworden om kultureel een beetje met Rome te koketteeren. Inderdaad het blijkt wel duidelijk. Maar zou ik Heeroma enkele andere duidelijkheden aan de hand mogen doen?
Is het bijv. Heeroma niet opgevallen dat gelijktijdig aan deze Gemeenschapsflirt een hevige adoratie der protestante jongeren (ondanks de epigonen slacht) te constateeren valt voor elk willekeurig ander tijdschrift: (ik zou haast zeggen behalve voor Opwaartsche Wegen), De Gids, De Nieuwe Gids, Forum, Roeping, Elseviers, Helikon, tot Het Venster, het Korenland en de Delver toe?
Maar als Heeroma dan per se een accent op dit koketteeren met de Gemeenschap wil leggen, Zou dan de oorzaak niet eerder te vinden zijn in de aantrekkingskracht, die de Protestantsch gerichte geest van de R.K. Gemeenschap, op onze jongeren uitoefent.
Een gerichtheid die de Gemeenschap bijwijlen kettersche allures doet aannemen en die een preventieve censuur der R.K. geestelijke overheid noodzakelijk maakte?
Een gerichtheid ook, die deze protestante jongeren zoo goed als geheel in Opwaartsche Wegen missen?
En als ik vervolgens Heeroma nog even mee mag nemen naar pag. 381 en zijn beschouwing over Het Venster, waar hij zegt:
(Hier) schrijven ook enkele mal-kontente Jong-Protestanten in, vroegere medewerkers van Opw. Wegen die met de principieele richting van ons tijdschrift niet langer konden of wilden meegaan....
dan kom ik tot de vraag of het voor de objectiviteit der kroniek niet juister ware geweest te zeggen: dat ALLE protestante jongere O.W. medewerkers behalve Muus Jacobse en de Bruin