Opwaartsche Wegen. Jaargang 10(1932-1933)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 400] [p. 400] [Gedichten van Muus Jacobse] De straten door Muus Jacobse. Stad waar ik woon, de wallen van je gracht Zijn zwart als randen van een rotte wond: De moeders worden hier niet meer gezond, De kindren groeien tot een grauw geslacht. Zij zijn de geboornen in donkre stegen, Worden mannen en vrouwen zonder kracht, Zoeken elkaar en drinken om de nacht En om elkaar slapende te vergeten. Maar als de hemel naar de aarde buigt 's Avonds en er de lichten komt ontsteken De straten door, wie zou dan niet verlangen Bevrijd uit de kokon der grauwte thuis Mooi als een vlinder in het licht te zweven Totdat je witte vleugeltjes verbranden - [pagina 401] [p. 401] 1914 door Muus Jacobse. Toen de oorlog uitbrak, was ik nog klein. Mijn vader zocht zijn oud soldatenpak Van zolder uit een doos vlak onder 't dak, En wij brachten hem samen naar de trein. En ik wist niet, waarvoor dat was. En toen Vroeg ik het aan mijn moeder. En ik hoorde, Dat nu de soldaten elkaar vermoordden. Mijn vader ook? Die zou dat toch niet doen - Nu ben ik groot en wijs en veel vergeten, Van wat de dwazen en de kindren weten En waar ik, als ik er aan denk, om lach. Maar als wij, grote mensen, 't niet verhindren, Dat er weer oorlog komt, God, geef ons kindren, Die nog begrijpen, dat het toch niet mag. Vorige Volgende