Opwaartsche Wegen. Jaargang 10(1932-1933)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 393] [p. 393] [Gedichten van Han G. Hoekstra] De mijnwerker door Han G. Hoekstra Hij kroop in de aarde weg, dicht aan haar hart en liet het licht, het witte zonlicht boven; vergat hij het, bleef hij er in gelooven, wat maakt het uit? dit is zijn eenzaam part. Hier werkt hij, in dit smal en duister deel spannen zijn spieren, flitsen zijn gebaren, klein en doodstil is 't licht in de lantaren, driftig en dof de slag van zijn houweel. Vandaag, mijnwerker, heb 'k aan jou gedacht, want mijn deel is zoo duister als jouw deel en woorden zijn eender wapens als houweelen, en alle kamers eenzaam als jouw schacht. Hoe moeizaam drijven onze handen hier houweel door steen en woorden op papier, hoe zwaar bij duister is een goed gelooven in een wit licht, in een wit zonlicht boven. [pagina 394] [p. 394] Dorpstuinman door Han G. Hoekstra Hij schiep de wereld om tot deze orde: een smal stuk grond, warm, donker en bemind, en werd tusschen de kinderen een kind, dat met een glimlach naar den dood verdorde. Sommigen onzer gaan als bloemen open, bloeien en gaan dan als een bloem weer dicht, een mensch kàn weerloos onder 't harde licht zijn weg onaangerand ten einde loopen, leven kàn zacht zijn als een morgenwind: een heldere dag achter elk wakker worden, zonlicht op linnen, brood op witte borden, een droom, zuiver gestold om gras en grint. Vorige Volgende