Opwaartsche Wegen. Jaargang 10
(1932-1933)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 268]
| |
Een theologiese romanGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 269]
| |
zijn zal (pag. 14). Dit wordt nog erger, als Salomo en Abisjag hun wittebroodsweken doorbrengen op de burcht in de Libanon en zij haar verwachting uitspreekt, dat ze eenmaal moeder worden zal, dan verklaart Salomo, dat zij daar nooit op moet rekenen, want zij is type van de verloste mensheid, daar kan niet één meer aan toegevoegd worden. Zij wordt slechts moeder van het ‘lied der liederen’, dat gezongen wordt voor Gods troon. Als zij dan toch wijst op hun lijfelike gemeenschap, dan weet de wijsheid van Salomo ook dat te allegoriseren (pag. 288, 289). Dit alles is een in wezen zo intellektualisties vergrijp aan het heilige zowel der natuurlike als der geestelike dingen, dat ik alleen om mijn recensentenplicht dit boek ten einde heb gelezen. De vele bladzijden, die gesprekken van Salomo, Nathan en Abisjag over Messiasafschaduwing bevatten, zijn niet anders dan de poging van de heer Anema om zijn persoonlike meningen over het Hooglied aannemelik te maken door ze zijn hoofdpersonen in de mond te leggen; het docerende karakter van deze gesprekken is opvallend. Deze gesprekken zijn daarom dan ook aestheties een mislukking. De eigenlike ‘roman’ wordt gevormd door de levensgang van Abisjag, de Sjoenemietiese. Hier heeft kombinatievermogen, fantasie en theologiese kommentaar een geschiedenis ontworpen, die haar goede plekken heeft, maar toch weinig belangwekkend is en op verschillende plaatsen bedenkelik rammelt. Dat het verhaal van Abisjag's en Salomo's liefde zo weinig bekoring voor de lezer heeft, komt natuurlik in de allereerste plaats, omdat het geen mensen van vlees en bloed zijn geworden, maar figuren uit een intellektueel ontwerp voor een roman. Zelfs als zij tijdens hun verblijf in de Libanon uitstapjes maken, zitten we midden in de theologie. Er is voor de heer Anema op de duur geen afschaduwing meer, al schrijvende wordt het voor hem identificatie. De titel van het hoofdstuk: MessiasbruidGa naar voetnoot1) is hier veelzeggend genoeg en als zelfs een leeuw Salomo's voeten komt likken, dan is dat alleen, omdat we hier eigenlik de tweede Adam voor ons hebben. David moest er volgens de Bijbel nog tegen vechten, maar Salomo als type van de verheerlikte Christus had het ook in dit opzicht gemakkeliker. Het is niet alleen ergernis, die mij in verleiding gebracht heeft het boek van de heer Anema halfgelezen ter zijde te leggen, het was ook verveling, want het is buitengewoon omslachtig in zijn vertelmethode. De heer Anema heeft getracht, naar hij in zijn ‘geleiwoord’ zegt, aan het werk van Geertruida Toussaint aan te sluiten. Ik geloof niet, dat deze schrijfster het als verwant aan het hare zou herkennen, indien de mogelikheid bestond, dat zij het nog kon lezen. Misschien om het zoeken naar lokale kleurGa naar voetnoot2), maar is dat zoeken wel geslaagd te noemen, als men meent dit bereikt te hebben door Parijs b.v. Paris te spellen en Louis in plaats van Lodewijk? Wordt de locale kleur van het verhaal verhoogd, als men Jardeen schrijft in de plaats van Jordaan? De opvattingen van Mevr. Bosboom-Toussaint waren anders. Maar dit is tenslotte bijzaak. Dit boek is door velen met een zekere spanning tegemoet gezien en met grote belangstelling, toen het verscheen, ter hand genomen, maar ik geloof, dat het niet anders dan grote teleurstelling zal wekken. De verwachting voor de twee delen, die op De Sjoenemietische nog volgen moeten, kan niet hoog meer gespannen zijn. |
|