Opwaartsche Wegen. Jaargang 10
(1932-1933)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 261]
| |
Van Eerbeek's eerste romanGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 262]
| |
op haar eigen waarde te aanvaarden. En zo eindigt dan Antoon Homan, waar ook Andreas Laan eindigde; ook hij heeft vrede gesloten met het gewone leven. Maar hoeveel sterker is hier niet de spanning waarin deze vrede bevochten wordt, hoeveel hechter ook de grondslag waarop deze vrede komt te berusten. Het is waar: de overgave aan het gewone leven is in ‘Lichting '18’ niet zo volkomen, niet zo helemaal doordacht, als in ‘Hampton Court’; de wonde was te diep dan dat ze op eenmaal geheeld kon zijn; misschien zal er altijd wel een litteken overblijven. Maar wat is de strijd om tot die overgave te komen, hier intenser; zo hevig is die zelfs, dat ook de fysieke organen er in betrokken worden!
Reeds uit deze oppervlakkige karakteristiek kan blijken, dat ‘Lichting '18’ geen homogeen boek is; integendeel, het is een zeer tweeslachtig boek. Het is een tijdroman in zoverre het ons de gebeurtenissen in de jaren '17 tot '20 uitvoerig schildert, maar het is eigenlik ook weer geen tijdroman omdat deze gebeurtenissen telkens weer zo persoonlik worden beleefd en meegedeeld. Het is een psychologiese roman, in zoverre het de ontwikkeling tekent van de persoonlikheid van een jongeman tussen de 18 en 21, maar aan de andere kant vindt deze ontwikkeling plaats onder zulke buitengewone omstandigheden, dat we ze toch niet in alles als een normale kunnen beschouwen. ‘Lichting '18’ is een boek van uitersten. Het is bij beurten beschrijvend en beschouwend, zakelik en persoonlik, epies en lyries. Het karakter wisselt als de kleur van een kameleon. Nu eens praat de schrijver over zijn hoofdpersoon op een docerende toon; hij vertelt ons hoe we hem moeten zien, hij demonstreert ons bepaalde karaktertrekken, bepaalde zielsgesteldheden en illustreert ze met bepaalde gebeurtenissen. En dan weer is er enkel de gebeurtenis zelf, zo direct doorleefd en verhaald alsof wij, de schrijver en de lezer, Antoon Homan waren in eigen persoon; we zien door zijn ogen, voelen en tasten met zijn handen, proeven met zijn tong. Het contact is bijna lijfelik. Ja, zo diep gaat deze tweeslachtigheid, dat ze doordringt tot in de diepste schuilhoeken van de vormgeving, tot in de taal. Men moet maar eens opletten hoe vaak b.v. de verleden en de tegenwoordige tijd elkaar afwisselen, met haast onmerkbare overgangen. Soms is deze afwisseling enkel - slordigheid, maar meestal betekent ze meer; het is of de schrijver bij zijn verhaal even een pas of een paar passen van plaats is veranderd.
Soms enkel slordigheid! Want van Eerbeek is een buitengewoon slordig schrijver. Hij maakt zijn zinnen een enkele maal maar half af. Hij laat niet zelden zonder enige reden woorden weg. Hij bekommert zich er soms maar heel weinig om of indrukken en feiten in de juiste volgorde voor de lezer komen te staan. ‘Lichting '18’ bevat van deze slordigheid vele voorbeelden. Ik vermeld er hier | |
[pagina 263]
| |
maar een. In de mobilisatietijd diende er in het Nederlandse leger, zo verhaalt van Eerbeek, ook een kleinzoon van de Friese dichter Giesbert (lees Gijsbert) Japiks. Nu stierf Gysbert Japicx in 1666; de enige zoon die hij bij zijn dood nog bezat, overleed enkele dagen na hem. Er bleven geen kleinkinderen achter. Bovendien, als er kleinkinderen geweest waren, dan zou het toch wel buitengewoon merkwaardig geweest zijn als een van hen zijn leven tot de wereldoorlog had weten te rekken! Het raadsel dat van Eerbeek ons hier opgeeft, is gemakkelik op te lossen. Van Eerbeek bedoelt niet Gysbert Japicx, maar Waling Dijkstra. Inderdaad was er in de jaren '17 en '18 minstens een kleinzoon van Waling Dijkstra als reservist in dienst. De fout is dus niet moeilik te herstellen. Maar dat neemt niet weg dat van Eerbeek hem niet had mogen maken. Ook voor de beste schrijver geldt de eis van een nauwkeurig en gedegen ‘workmanship’. En al is van Eerbeek onder de Christelike prozaïsten nu de schrijver met het oorspronkelikste en meest belovende talent, daarom mag hij deze eis - hoe nuchter die op zichzelf ook is - niet veronachtzamen.
Toen ik voor de eerste maal werk van van Eerbeek in handen kreeg, meende ik dat de grilligheid die dit werk kenmerkte, enkel het gevolg was van de hier aangeduide slordigheid. Na ‘Verhalen’, en vooral ook na ‘Lichting '18’ weet ik dat dit niet zo is, dat er een veel ingrijpender omstandigheid aan ten grondslag ligt. De tweeslachtigheid waar ‘Lichting '18’ aan lijdt, vindt haar oorzaak in een analoge verdeeldheid in de persoonlikheid van de schrijver. Op op een na de laatste bladzij van het boek bekent Antoon Homan dat hij ‘steeds even vervuld was van de wereld en zichzelf’. Het is of niet Antoon Homan hier spreekt, maar van Eerbeek; trouwens heel deze roman heeft een sterke autobiografiese inslag. Steeds even vervuld van de wereld en zichzelf! Toen ‘Verhalen’ uitkwam, is er reeds op gewezen dat het wel een van de meest kenmerkende eigenschappen van van Eerbeek was, dat hij zich zo volkomen in de personen die hij beschrijft, verplaatst, dat het is of hij door die personen zelf tot ons spreekt; hij kruipt in hun vel, en beziet van daaruit de wereld om zich heen. Maar dat is nog slechts de ene kant; aan de andere kant is van Eerbeek de filosoof, de raisonneur. Hij leeft zich in, in andere mensen, in bepaalde toestanden, maar om deze aan zichzelf te toetsen. Dat brengt in het leven van van Eerbeek een ontzaggelike spanning, en deze zelfde spanning is er ook in zijn werk. Daarom vraagt dit werk ook zoveel aandacht van de lezer, zoveel geestelik uithoudingsvermogen. Men staat er voortdurend bij onder druk, onder hoogspanning. Het is alsof van Eerbeek steeds twee punten tegelijk in het oog vat. Hijzelf beweegt zich op de lijn tussen die punten. Nu eens staat hij dichter bij de ene, dan weer dichter bij de andere punt. Maar toch houdt hij ze steeds beide in het oog.
Het is altijd gevaarlik zich aan profetieën te wagen over de ontwikkelingsmogelik- | |
[pagina 264]
| |
heden van een schrijverstalent. Ik heb reeds gezegd dat van Eerbeek voor mij onder alle Christelike prozaïsten de oorspronkelikste en de meest begaafde is. Maar daar moet ik dan onmiddellik op laten volgen dat hij tot nu toe zijn talent nog niet op de volle waarde, d.w.z. op de meest gunstige wijze heeft kunnen benutten. Ook ‘Lichting '18’ is nog lang niet een in alle delen geslaagd werk. Maar wel wekt ‘Lichting '18’ de verwachting dat van Eerbeek nog eens in staat zal blijken een meer algemeen bevredigend kunstwerk te scheppen. Daarvoor is het dan nodig dat de tweeheid die tot nu toe zijn leven en zijn werk beheerst heeft, opgeheven wordt, altans makkeliker te dragen wordt. En dat, zonder dat er een vervlakking intreedt! Dit is alleen mogelik wanneer de beide tendenzen die tans als tegenstellingen elkaar nog te zeer belemmeren, in een meer vriendschappelike verhouding tot elkaar gebracht worden. En nu bevat het slot van ‘Lichting '18’ de aanwijzing dat dit inderdaad niet onmogelik is. Antoon Homan is er nog niet, aan het eind van het boek; wel weet hij waar voor hem de oplossing te vinden is. Voorlopig kan hij de werkelikheid nog slechts onbevangen beleven wanneer ze hem wordt toegevoerd in een versneld tempo, als de oever die langs een boot heenschuift. Maar eenmaal zal hij dat ook zonder deze versnelling kunnen, en dan zal hij zich legeren om de torens die de bedrijvigheid van het stadje zijner inwoning zegenen. Een soortgelijke ontwikkeling als welke de jonge Homan tot deze uitkomst voert, kan bij de schrijver van Eerbeek leiden tot de volle ontplooiïng van zijn talent. Als hij er in slagen kan ook in zijn kunst het leven onbevangener tegemoet te treden, dan zal zijn werk daarmee misschien de klaarheid en vooral de homogeniteit winnen die daar nu nog zozeer aan ontbreekt. Eerst zo zal hij dan de merkwaardige kwaliteiten die hij ook nu reeds toonde te bezitten, op hun volle waarde kunnen aanwenden. Wij die, uit hetzelfde geslacht gesproten, leven moeten vanuit eenzelfde geestelik bezit, met eenzelfde manco ook als hij, wachten met spanning af of hem dit inderdaad gelukken zal. |
|