| |
| |
| |
Boekbespreking.
Een meisje wacht, John Galsworthy. Vertaling van J.C. de Cock. N.V. Em. Querido's Uitgevers Maatschappij, Amsterdam 1932.
De personen in de laatste roman van Galsworthy zijn alle mensen die herhaaldelik hun onwetendheid uitspreken omtrent de wereld, waarin ze leven. Het duidelikste voorbeeld is misschien nog wel Uncle Hilary, de beminnelike predikant uit een parochie tussen Euston Road en Oxford Street. Hij neemt zijn kerkelike plichten getrouw waar, maar zijn hele hart is daar niet bij; het enige wat een mens voor nuttigs doen kan, zo meent hij, is zo af en toe zijn medemens van dienst te zijn. En dat doet hij dan ook zo veel en zo vaak hij kan; zelfs schrikt hij niet terug voor een leugentje tegenover de rechtbank, als hij daarmee een van zijn gemeenteleden voor de schade van een veroordeling bewaren kan.
Uit dit boek krijgen we zo-doende de indruk mee dat het geslacht van tegenwoordig wel helemaal gekomen is ‘au bout de son latin’; we leven, maar we hebben geen doel waarvoor, waarheen we leven. Echter is deze schildering niet onpartijdig. Galsworthy is nu eenmaal de uitbeelder van de zuivere menselikheid en omdat hij zelf niet het geloof kent aan een openbaring, heeft hij zich nooit omhoog kunnen werken tot het besef dat een door deze openbaring gekende doelstelling, geweten maatstaf, de zuivere menselikheid aan de ene kant wel beknotten, maar misschien juist daardoor aan de andere kant ook weer opheffen en veredelen kan.
En omdat Galsworthy de uitbeelder is van de zuivere menselikheid en die alléén, daarom richt hij zich in zijn boeken steeds weer tegen toestanden die, steunend op recht, moraal of godsdienst, aan deze menselikheid tekort doen, ze dreigen te beledigen. Zo ook in zijn laatste roman. Het geldt hier een geval van: summum jus summa injuria. Een Engels officier heeft op een expeditie in Bolivia zich moeten verdedigen tegen de onverhoedse aanval van enkele creolen; hij heeft er een van gedood. Door een boek van het hoofd der expeditie raakt dit bekend. De Boliviaanse regering vraagt uitlevering. Zal de Engelse regering aan dit verzoek voldoen? De familie van de Engelse officier zet alle krachten aan het werk om dit te verhinderen. Deze pogingen hebben tenslotte succes, dank zij de voortdurende waakzaamheid vooral van de zuster van de betrokkene.
Deze zuster is wel de voornaamste figuur in dit boek, en zeer terecht noemde Galsworthy zijn roman dan ook naar haar! Zij is de ‘maid in waiting’. Het is jammer dat noch uitgever noch vertaler er in slagen konden, een Hollands equivalent te vinden voor deze titel en daarom die van de Duitse vertaling overnamen: Een meisje wacht. Want ‘Een meisje wacht’ is zeker niet de best passende benaming voor de houding van Dinny Cherrell. Zij wacht niet, maar zij staat gereed om van dienst te zijn; zij staat op wacht!
Aan Dinny Cherrel heeft Galsworthy al zijn liefde en al zijn bekwaamheid als schrijver ten koste gelegd. Zij is de verpersoonlikte Engelse, maar dan een buitengewoon fraai specimen! Natuurlik zou Galsworthy zichzelf niet zijn als hij dit boek niet voorzag van vele gesprekken die op zichzelf reeds interessant zijn omdat daarin de meningen over verschillende belangrike onderwerpen, zoals die in onze tijd leven, worden uitgewisseld. Zo is uit dit boek heel wat inzicht te verkrijgen in onze hedendaagse beschaving. Maar de voornaamste verdienste blijft toch de uitbeelding van die ene figuur, naar wie het boek genoemd werd, van de ‘maid in waiting’.
J.H.
| |
| |
| |
De tiran, A.J. Cronin. Vertaling van Casper de Jong. Em. Querido, Amsterdam 1932.
‘De tiran’ die in deze roman getekend wordt, is een hoedenkoopman in een Schots stadje. Verder is hij huisvader, en op zijn familie viert hij zijn tirannieke lusten bot. Met het gevolg dat hij tenslotte alléén blijft staan. Zijn vrouw sterft in ellende en zorg, zijn zoon ontvlucht het ouderlik huis met de huishoudster, zijn oudste dochter wordt eigenhandig door hem buiten de deur gezet, zijn jongste pleegt zelfmoord als zij er niet in slaagt een studiebeurs te bemachtigen.
Dat alles is goed, hier en daar zelfs met talent beschreven, en we leven dan ook helemaal mee met de figuren uit deze roman, met de vader in de eerste plaats die we terecht verafschuwen. Maar voor een roman is daarmee het hoogste nog niet bereikt. Dan verfoeiden we de vader niet meer, maar betreurden hem.
Dat we dit niet doen, komt doordat deze vaderfiguur niet voldoende tragiek bezit. Zijn tirannie komt alléén voort uit zijn eigenwaan en vindt geen steun in een werkelikheid buiten hem. En daarom ondergaan we zijn noodlot bijna uitsluitend als rechtvaardige straf. Dat komt er van, denken we bij ons zelf, het is zijn verdiende loon.
Om te laten zien hoe het anders, en dieper, kàn, stel ik tegenover de figuur van deze tiran die van ‘de verlatene’ uit Carry van Bruggens welbekende roman. Ook daar is sprake van een bepaalde ‘tirannie’, doch het is een ‘tirannie’ die niet uitsluitend op menselike eigenschappen berust, maar ook op iets hogers, die berust op het geloof in de godsdienst der vaderen. En juist dit maakt deze ‘tirannie’ niet enkel verfoeilik, maar ten dele zelfs aanvaardbaar. Het gevolg is dat we voor de drager van deze ‘tirannie’ niet in de eerste plaats afkeer voelen, maar veeleer een warme deernis, en als dan de ‘tiran’ tenslotte geworden is tot ‘de verlatene’, sluiten we het boek van zijn levensgeschiedenis met een veel diepere en veel inniger ontroering dan we gevoelden toen we Cronins verhaal tot het lugubere einde toe hadden doorgelezen.
J.H.
| |
George Sand, door G. Brugmans, N.V. Hollandia Drukkerij Baarn 1932.
Mej. Brugmans heeft de levensgeschiedenis van George Sand in dit boek geschreven aan de hand van authentieke gegevens. Na een prettig leesbare, onderhoudende vertelling over de jeugden jongemeisjesjaren van Aurore Dupin volgt het relaas der avonturen van de inmiddels als George Sand bekend geworden vrouw: Het leven der liefde, zooals de ondertitel van dit boek luidt. Tusschen brokstukken uit brieven verzorgt de schrijfster den verbindenden tekst op sobere, treffende wijze. Deze biografie doet aan als een boeiende roman. Daar de figuur geen schepping van de schr. is valt ze als zoodanig buiten de beoordeeling. Mej. Brugmans schrijft zelf aan het slot van haar werk: ‘Zoo was het einde gekomen van dit groote, rijke leven. Het had alle accoorden aangeslagen, het had alle, idealen illusies, hartstochten, triomfen en teleurstellingen gekend.... tot de definitieve overwinning was bevochten. Het was de schoone epiloog op het groote levensideaal: George Sand.’ Zelfverwerklijking dus.
De lotgevallen van deze belangwekkende vrouw zijn door haar toegewijde biografe o.i. niet misbruikt.
d. B.
| |
Plasland, door Kees van Bruggen. Van Dishoeck, Bussum 1932.
Kees van Bruggen is een verteller met een geheugen als ‘een ijzeren pot’. Als de inhoud begint te borrelen is de pittige essence van elk bestanddeel te proeven en te snuiven. Smakelijk wel.
Ondanks den regen, de vaarwaters en de plassen is deze ‘watergeschiedenis’ geen dun spoelsel, dat bij het nuttigen van flauwigheid de mondhoeken weer uitloopt.
De historie van het pleiziervaartuig ‘Keetje’, aan boord de bedachtzame, beschouwelijke gastheer, de welgedane en zich te goed doende kapitein, de spichtige, hollandsch-zuinige zwager Wytze, vrouwen en kinders, is al met al een aangenaam toe-tje. Een sappig vacantiegerecht met wat schuimige ‘bluf’ en een paar grein exotische crême.
d. B.
| |
| |
| |
Het Literaire Kunstwerk, door W. Kramer, Wolters, Groningen 1932.
De heer Kramer heeft dit werk bedoeld als schoolboek. Het is niet mijn taak eventuele pedagogise deugden of gebreken op te sporen of te dekreteren, wat in een dergelijk boek wel en wat er niet in moet staan. Ik zal mij dus bepalen tot enkele opmerkingen over de wijze, waarop de schrijver de stof aanpakt. Mijn eerste bezwaar is, dat de literaire verschijnselen teveel uit hun histories verband worden gerukt. Literaire werken uit alle mogelike tijden worden hier kriskras door elkaar aangehaald. Inplaats van het ontstaan en de ontwikkeling van een bepaalde vorm te tekenen, stelt de schrijver zich al te zeer tevreden met estetise meditaties. Hij behandelt historise vormen essayisties, dus alsof het vormen van zijn eigen tijdgenoten gold. Mijn tweede bezwaar is, dat dit boek zo weinig systematies is. Het verliest zich teveel in de afzonderlike feitjes, in het bizondere, in de voorbeelden. Te oordelen naar de literatuur, die hij opgeeft, had de auteur een veel beter boek over dit onderwerp kunnen schrijven.
K.H.
| |
Jeugdontwaken, door C. Skovgaard-Petersen. Uit het Deensch door A.L. Verschoor. Den Haag, J.N. Voorhoeve. Z. j.
Dit boek geeft moralisties, optimisties, simplisties raad aan Kristelike jongelingen en jongedochters, die daar behoefte aan hebben. Een zeer welmenend biechtvader is hier aan het woord. Ik word altijd een beetje vrolik bij zulke lektuur. ‘God gunt jullie dat geluk graag’, zegt de schrijver tot liefhebbende jonge lieden. Ja, God is wel goed in dit boek! Een beetje raar is, wat staat op p. 169: ‘Het eenige, wat men naar recht kan inbrengen tegen de houding die God.... aanneemt tegenover de aardsche liefde, is Gods alomvattende eisch, dat wij Hem zullen liefhebben boven alles.’ Een blunder van de vertaler?
K.H.
| |
Drentsche Novellen en Typen, door R. Houwink Hz. Assen, van Gorcum & Comp. Z. j.
Herinneringen en anekdotes van een oud-grossier in koloniale waren. Een door en door braaf boekje, hier en daar niet onaardig. Literaire waarde vrijwel nihil.
K.H.
| |
Regenboog. Schetsen van K. ter Beeke. Ingeleid door A.L. van Hulzen. J.N. Voorhoeve, 's Gravenhage. (z.j.)
Uit piëteit voor zijn overleden vriend ter Beeke heeft de heer van Hulzen deze lekenmeditaties laten bundelen. Ik kan tot mijn spijt niet van oordeel zijn, dat deze bundeling noodzakelik was.
v. H.
| |
Willem Kloos en de dichtkunst, door Khouw Bian Tie. N.V. Leidsche Uitgeversmaatschappij. Leiden MCMXXXI.
De schrijver van deze studie over de betekenis van Kloos en diens beschouwingingen over dichtkunst verdient al dadelik onze waardering om het gemak en de juistheid waarmee hij, van een ander ras, onze taal hanteert. Zoveel te meer, nu hij blijkt een niet geringe bekendheid te bezitten met de moderne Westeuropese literatuur en die van Nederland in het biezonder.
Dat overigens dit werk over Kloos noodzakelik was om ons Kloos beter te doen verstaan en waarderen, kan ik niet inzien.
v. H.
| |
Beknopte Bijbelsche Archaelogie, door Dr. D.J. van Katwijk en G. Meima. Derde druk. Bij J.B. Wolters, Groningen, Den Haag, Batavia 1932.
v. H.
| |
| |
| |
Belangrijke Letterkundige werken, Leidraad door Dr. Jos. J. Gielen. Deel I. Middeleeuwen en Renaissance. Uitgave van J. Muusses, Purmerend.
Dit boekje dient waarschijnlik in de eerste plaats voor examenkandidaten voor hoofdakte en eindexamen H.B.S. Het geeft analyses van bekende literaire werken en heeft dezelfde ideële bezwaren en praktiese voordelen als andere boeken van deze soort, waarvan Rijpma's werk, meen ik, het bekendste is.
v. H.
| |
Het voortgezet onderwijs in de moedertaal, door Dr. J. Leest. J.B. Wolters, Groningen. Den Haag. Batavia. 1932.
Dit boekje is een methodiek voor het taalonderwijs op de middelbare school en is voor jonge leraren aanbevelenswaardig. Er is misschien geen vak op de middelb. school, waar de leraar zoveel vrijheid heeft tegenover de stof, waarmee velen dan misschien ook genoegelik sollen. Dr. Leest hoort tot de vele anderen, die elke minuut nuttig willen gebruiken en aangezien hij een verstandig man is, bevat zijn boekje veel, dat behartigenswaard is. Ik zou verschillende dingen anders willen doen dan hij, bespreking hiervan is echter in Opw. Wegen niet op zijn plaats.
v. H.
| |
Taalschut, door Dr. Ch. F. Haje 1932. N.V. Leidsche Uitgeversmaatschappij, Leiden.
De strijd van Dr. Haje tegen verkeerd taalgebruik kan voor een deel onze sympatie hebben, maar mist voor nog belangrijker deel naar ons inzien alle zin. Bovendien sticht hij vaak verwarring, doordat hij beschikt over een zeer gebrekkig taalinzicht, terwijl door de apodiktiese toon, waarop hij zijn meningen uit, hij zich opwerpt als bij uitstek deskundig. Het is daarom misschien voor een enkele keer niet overbodig eens in dit tijdschrift van de literatuur naar de taalkunde over te stappen.
Zonder zin, omdat zijn slag vaak een slag in de lucht is, als hij het een of ander germanisme alleen al haat, omdat het een germanisme is. Zonder zin, omdat hij blind is voor het wezen van een taal, als hij bv. meent het gebruik van perfektum en imperfektum binnen een paar grammatika regeltjes te kunnen vangen. Zelfs als hij daarbij moet konstateren, dat het taalgebruik daar dageliks mee in strijd is, begrijpt hij nog niet, dat het aan zijn regels ligt, dat het maar niet kloppen wil. Iets dergeliks is te konstateren, als hij spreekt over het gebruik van als of dan na een komparatief. Hij kan niet ontkennen, dat alle eeuwen door groter als even druk werd gebruikt als groter dan. Bij het grootste aantal van zijn onderzoekingen verwijst hij met eerbied naar zo'n histories getuigenis. Hij moet erkennen, dat in 1932 ‘het gebruik nog weifelt’, maar nu heeft het Ned. (lees de grammaire raisonnée van de 17de eeuw af) gekozen voor groter dan. En Dr. Haje begrijpt niet, dat hij een strijd van eeuwen (de strijd van de schoolmeesters) voortzet tegen het taaie groter als, en dat de Ned. taal zich van Dr. Haje allicht even weinig aan zal trekken als van al zijn voorgangers. Hij begrijpt niet, dat de werkelike fout tegen het Ned. taaleigen: even groot dan alleen voorkomen kan bij iemand, die door het gezeur van Dr. Haje en konsorten alle vertrouwen in het woord als, wanneer het spontaan in hem naar boven komt, is ontnomen. Dat zijn van die hyperkorrekte vergissingen, als men onder de druk van taaldespootjes als Dr. Haje maken gaat.
Mogen voorlopig deze weinige voorbeelden tot een zeer krities gebruik van de taalzuiverende wenken van Dr. Haje genoeg zijn.
v. H.
|
|