Opwaartsche Wegen. Jaargang 10(1932-1933)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 146] [p. 146] [Gedichten van Muus Jacobse] Jefta's Dochter door Muus Jacobse. Toen zij nog speelde op haar vaders erf en Somber zijn oog over haar blijheid kwam, Voelde zij eensklaps de verschrikking van Zijn kind te zijn, door hem te moeten sterven. En angstig met de zusters van haar stam Trok zij de zon na, hoog in het gebergte, Om droom en daad die niet zouden verderven, Als zij een vrouw werd en een man haar nam. Maar na een lange tijd kwam zij alleen Oostwaarts van het gebergte nederdalen En zat en staarde in het slinkend licht. En toen van achteren over haar heen De schaduw boog, deed zij haar ogen dicht, Omdat de vaderen haar kwamen halen. [pagina 147] [p. 147] Convivium Religiosum door Muus Jacobe. O, wee mijn lief, is dit de opperzaal, Waar wij ons tot het feest zullen verenen? Zie ons onder het licht leeg en alleen en Vreemd en vermoeid tussen een valse praal. - Laat ons dan eten en de beker vullen: Dit is het brood der aarde, neem en eet, Dit is het bloed der aarde, proef en weet Dat wie dit drinken niet verderven zullen. - O, wee mijn lief, hoe zal dit hoog festijn Einden? Want er is niets meer tot verbruik, Nu ons de nacht in eigen licht begraaft. - Maar waar Hij aanzit wordt het water wijn, Die laatste dorst van onze lippen laaft En koelte schenkt uit deze aarden kruik. - [pagina 148] [p. 148] Het Duinpad door Muus Jacobse. Het pad dat opklimt onder blauwe luchten En moeizaam kronkelt achter meeuw na meeuw, Worstelt omhoog om eindlik los te vluchten Achter het laatste duin - en ziet de zee. En door die ijle leegte plots vermande, Verstilde door die rusteloze rust, Gevangene in grens van vastelanden, Geeft het zich willoos aan de greep der kust. En de voortwoekerende weke ranken Van eb en vloed met achteloos gedein Zullen mijn pad omsnoeren in het blanke Doodzweet der sidderende brandinglijn. Vorige Volgende