| |
| |
| |
Boekbespreking.
De twaalf stoelen, uit het Russisch, door Ilf en Petrow, Meulenhoff 1931.
Dit boek met dien stoelen-jongleur op den omslag heeft, toen ik het in de etalage zag staan, een verwachting bij me gewekt. Misschien door het plaatje en de woorden ‘humoristisch’ en ‘Russisch’. De buitenkant ‘doet’ het, inderdaad, heer Boekverkooper. Vanwege die verwachting ontstond er een prettig gevoel, toen ik eensklaps dezen roman in handen kreeg. Humoristisch! Een avond vermaak.
Ik ben gaan lezen en - heb een uur lang geen spier vertrokken. Dat is gewoon wanhopig. Ik heb het een ander laten lezen en z'n gezicht niet uit de plooi zien komen. Hoe is het mogelijk, dat we dat ‘bizondere’ ‘kostelijke’, dien fijnen humor en die geestigheid, die hier wordt aangekondigd niet kunnen waardeeren.
Een man, wien een stervende schoonmoeder biecht, dat ze eens juweelen in de zitting van een van haar twaalf, verbeurd verklaarde, stoelen heeft verborgen: die daarna naar den schat op zoek gaat, tegelijk met de pope, die ook het geheim weet; die dan een hebzuchtigen, geraffineerden compagnon opdoet, die dan samen zoekende, in allerlei wonderlijke avonturen geraken, elkaar uitschelden en om het bezit van allerlei stoelen ‘knokken’ - is dat niet iets geestigs? Ik ben tot de conclusie gekomen, dat, wat de volksmond ‘gijn’ noemt, nog geen humor is. In een revue b.v. - en hieraan denkt men bij dit boek - ontstaat de humor altijd in den argeloozen kwinkslag, die niet in het programma voorkomt. De rest is voor 't grootste gedeelte ‘gijn’.
De inhoud van dezen roman is de uitwerking van een programma - lijkt me -; Ilf en Petrow hebben het in elkaar gezet. Maar de argeloos uit de verwikkelingen opspringende tragischhumoristische trek ontbreekt. Het is - inderdaad - knap bedacht, en beschreven. Maar een schoonmoeder en een priester, een vechtpartij van spuwers, een kaartlegster, vrijers en vrijsters, noem alle typen van het moppenblad maar op, zijn - hoe bij voorbaat traditioneel kluchtig op zichzelf - niet de onvervangbare ingredienten voor een prikkelenden cocktail-humoristique.
Waarmee niet beweerd is, dat niet honderden ondanks alles met dit geklutste medicijn aan 't lachen te krijgen zijn.
d. B.
| |
De Natie, een Vredesplan, door J.A.F. Mörzer-Bruijns, Sijthoff, Leiden.
In ons maandblad komt deze brochure, die zich op politiek-staatkundig terrein beweegt, niet allereerst voor bespreking in aanmerking. Laten we er alleen dit van zeggen: Er is in dit boekje doorloopend sprake van Christus. Echter als Idee, verklaard door den Mensch Christus Jezus, het culminatiepunt der menschheid.
Christus is, volgens schr., dat, waar ieder volk naar streeft. De spiritueele waarde van een volk is: Christuswaarde. Al dit ‘goede’ georganiseerd doet de Natie ontstaan. U weet nu waarschijnlijk waar U aan toe bent.
Deze brochure is interessant genoeg om er kennis van te nemen. Alleen maar, de grondslag is een fictie, zóó opgevat althans.
d. B.
| |
| |
| |
Het koor der verschrikking, door P. Minderaa. J. Ploegsma, Zeist 1932.
Minderaa heeft met het oproepen van het ‘oorlogsbeeld der getuigen’ een getuigenis willen geven tegen den modernen oorlog.
Eigen meening over den waanzin en de helleangsten der oorlogsjaren heeft de schrijver door ernstige bestudeering van een uitgebreide oorlogsliteratuur, waaruit hij aangrijpende citaten tusschen den tekst van zijn ‘oproep tot bezinning’ plaatst, versterkt en zijn stem daarmede inderdaad meer dan persoonlijke kracht verleend.
Wie nog al te onverschillig staat tegenover het al of niet welslagen der aanstaande Ontwapeningsconferentie late zich door dit werkje, dat zonder sensatielust of onoordeelkundig gebral geschreven is, overtuigen van de zeer dringende noodzakelijkheid: de wapenen om te smeden.
Het boekje bevat een instructieve, overzichtelijke literatuuropgave.
d. B.
| |
Het ontwaken van het sociale bewustzijn in de litteratuur, door Dr. Arn. Saalborn. H.J. Paris, Amsterdam MCMXXXI.
De bedoeling van deze studie is een beschrijving van de wijze, waarop het sociale leven en de sociale misstanden in onze 19de eeuw tot plm. 1880 in de litteratuur van die tijd zijn weerspiegeling vond.
Zoals er in die tijd in het algemeen weinig belangstelling en weinig kennis van de sociale kwestie was, zo bracht ook de 19de eeuwse litteratuur weinig opmerkeliks. Dr. Saalborn is er de wel wat te oppervlakkige beschrijver van. Zijn boek is dan ook niet erg belangrijk geworden. En al moet erkend worden, dat het geen dankbare taak was, die hij op zich had genomen, we moeten toch konstateren, dat hij de 19de eeuw vaak nog te veel van de 20ste uit beziet, om ons voldoende de betekenis van wat er wel gebeurde te doen beseffen. Soms is er zelfs een zekere laatdunkende toon over de 19de eeuwers, die nog niet ons verlicht inzicht van 1930 bereikt hadden. Wat men tegenover een tijd zeggen mag, mag men nu eenmaal niet altijd tegen personen herhalen.
v. H.
| |
Faust als levensspiegel, door Mr. Roel Houwink. H.J. Paris, Amsterdam MCMXXXII.
Houwink's voordrachten voor de Utrechtse Volksuniversiteit over Faust zijn bij Paris als boek verschenen. De bedoeling was vooral het verband tussen Goethe's leven en zijn Faust duidelik te maken, en zo te doen verstaan, hoe ook wij er deel aan hebben, hoe 't ook in de Faust gaat over en om ons zelf.
v. H.
| |
Probleemkinderen, door A.S. Neill. Vertaald door B. Gasau en K. van Eelen, met een voorwoord van J.H.W. van Ophuysen. Amsterdam. N.V. van Holkema en Warendorfs U.M. 1931.
Dit boek is de combinatie van Amerikaanschen humbug en Duitsche psycho-analyse. Om beurte zijn deze twee aan het woord, soms praten ze allebei tegelijk, maar de solo's zoowel als de duetten zijn steeds varianten op hetzelfde thema: alles precies andersom zeggen, denken, doen, dan het tot nu toe gezegd, gedaan, gedacht is. Den stof tot dezen ‘zang op de stem van’ Ben Lindsey leveren de probleemkinderen, moderne bezienswaardigheden als ze zijn, en zooals vroegere fantasterij zilver zocht te bereiden uit zeewater, zoo wil deze moderne werkelijkheidszin!? het goede en het ware in den omgang met en de opvoeding van kinderen distelleeren uit een mengsel van waarheden-als-koeien en gequadrateerde paradoxen, volgens de formule: alles precies andersom zeggen, denken, enzoovoort.
Uitgangspunt is de theorie, dat ‘alle misdaden, alle gevoelens van haat, alle oorlogen kunnen worden teruggebracht tot gebrek aan geluk’, wat, toegepast op het probleemkind, beteekent
| |
| |
‘het moeilijke kind is het kind dat zich ongelukkig voelt.’ En op dit axioma zijn dan gebaseerd een heele serie hoofdstukken, solo's en duetten van de humbug en de psycho-analyse.
Zooals Lindsey het goed meende met zijn jongemenschen, die hij adviseerde, zoo meent ook Neill, een onderwijzer blijkens het boek, het heel best met de stakkerds van probleemkinderen. Zie maar dit woord: ‘de taak van den onderwijzer is eenvoudig probeeren er achter te komen, waar de belangstelling van het kind ligt, en hem helpen deze uit te leven’. Want ‘het kind is heilig in dezen zin, dat het een wezen is, dat niet door domme bemoeiïng mag bedorven worden’. Precies de formule dus: in plaats van de ‘domme bemoeiïng’ van tot nu toe, het ‘helpen uit te leven’, dat is, andersom zeggen, denken.... en wat er meer volgt. ‘Onze zedeleer maakt lafaards van de kinderen’ en ‘het is moeilijk met iemand te redeneeren, die gelooft in erfzonde’, of, nog een welgeslaagde toepassing: ‘Het Christendom staat, hoofdzakelijk, dank zij Paulus, in het teeken van schapen en bokken’, maar ‘ieder kind heeft God in zich’ en ‘de duivel is God in een andere gedaante’. Geheel in de lijn ligt het, dat de schrijver het ‘ernstig spreken’ van een predikant, die de kinderen opwekte ‘de roepstem van Christus te hooren’, ‘misdadig’ noemt, omdat ‘de preek versterkte het schuldgevoel’ bij de kinderen en dat ‘als Christus weer op aarde zou komen, Hij de leerlingen van de Zondagsschool zou brengen naar de dichtstbijzijnde bioscoop’.
Zoo kan men voortgaan met citeeren, want elke alinea geeft stof te over. En dan ontmoet men altijd weer de humbug en de (dikwijls nog quasi!) psycho-analyse, voorgedragen met een gewichtigheid, die lachwekkend zou zijn, als het niet zoo ergerlijk was, dat zulke nonsens in dezen tijd van moeilijkheden aan de probleem-zieke menschheid wordt opgedischt als wijsheid en vrucht van gezond denken. Men kan met dit boek maar één ding doen: er de formule op toepassen ‘precies andersom’ enz.; dat wil zeggen: in plaats van het in de boekenkast te zetten, wat men tot nu toe deed met een boek, het in de prullenmand smijten.
C.T.
| |
De Heksenhamer, door G.C. Hoogewerff, Bosch en Keuning. Baarn.
Thema van dit, als al het werk van Hoogewerff, vlot vertelde boek, is de heksenwaan, die in de 16e eeuw met name in Utrecht nog algemeen was. Met zijn bekende speurzin heeft de schrijver de geschiedenis der heksenprocessen bestudeerd en in 't bijzonder richtte zich zijn onderzoek op de schier epidemisch woedende heksenwaan in Amersfoort tegen het einde der eeuw. Tal van interessante gegevens bracht hij bij, over de jurisprudentie, den invloed der theologen, het volksgeloof, de fanatieke wreedheid, enz. en hij verwerkte die rondom de geschiedenis van Folkert Dirkz en Liesbeth Oostkampius, welke het verhalende element van zijn boek vormt. Zoo ontstond een uitstekend geheel, dat niet slechts als boeiend en goed-gecomponeerd verhaal, maar ook als bijdrage tot de kennis van 16e eeuwsch leven en gegrond op protocollen en oude bescheiden, alle waardeering verdient.
C.T.
| |
Mijn broeder Jonathan, door Francis Bett Young. Vertaald door J. Wink-Nijhuis. Amsterdam. N.V. van Holkema en Warendorfs Uitg. Mij. 1931.
Een vlot geschreven, onderhoudend boek, met goed-geteekende fragmenten en verdienstelijke typeeringen, maar in zijn geest van defaitisme niet te aanvaarden voor wie leeft uit het christelijk levensbeginsel. De inhoud komt hierop neer. De titelfiguur, Jonathan, een arts, heeft zich geheel zijn leven opgeofferd: voor zijn schuldenmakende vader, zijn wonderlijke moeder, zijn luchthartige broer. Zelfs het meisje, dat hij liefheeft, moet hij afstaan aan zijn broer: slechts om diens eer en de hare te redden kan hij haar trouwen, maar 't is een schijnhuwelijk, want ze geeft niets om hem en trekt ook zoo spoedig mogelijk weer bij hem weg. En als werkelijk het geluk voor hem schijnt te komen, sterft hij aan een infectie, die hij heeft opgeloopen bij de operatie van den man, die hem altijd heeft tegengewerkt. In zijn stervensuur gaan zijn oogen open voor de liefde, die er wàs (de dochter van den overleden dokter, wiens praktijk hij had overgenomen, heeft steeds op zijn toenadering gewacht) maar die hij niet heeft ge- | |
| |
zien. De levensmislukking, volslagen en onherstelbaar, van een die veel beter lot had verdiend! Dus puur defaitisme, door de tegenstelling met den broer, die ‘onder een gelukkig gesternte geboren’ was, nog aanzienlijk verdonkerd.
C.T.
| |
De Weg der Eenvoudigen, door P. Keuning. Bosch en Keuning, uitgevers, Baarn.
De Auteur P. Keuning, welbekend om zijn verhalen uit het Groningsche volksleven (‘Kinderen in Verstand en Boosheid’, ‘De kracht van hunne kracht’ e.a.) heeft onder den titel ‘De Weg der Eenvoudigen’ een achttal schetsen verzameld, die allen weer den lezer verplaatsen naar het Groninger land en onder de Groninger menschen. Ze teekenen de quaesties, die het simpele dorpsleven beroeren: vrijage buiten den stand (blijkens het herhaaldelijk weerkeeren van het thema een heel netelige zaak), drift die tot verkeerde woorden en dingen leidt, kerkeraadsmoeilijkheden, vernederende behandeling, enz. De humor, die onder alle omstandigheden aan het eenvoudige volk eigen is, ontbreekt ook hier niet (getuige b.v. de schets: zoo'n dingerais) en het dialectische van de taal zet de verhalen in de locale kleur, die ze hun karakteristiek geeft. Een aardig en welgeslaagd boek dus, dat vooral ook in zijn ernst ten aanzien van geestelijke dingen aanbevelenswaardige lectuur vormt.
C.T.
|
|