| |
| |
| |
Boekbespreking.
Menschen in 't Huwelijk, door Anna van Gogh-Kaulbach. Meulenhoff, A'dam.
Ondanks het bestaan van een recente, uitgebreide literatuur, die zich bijna uitsluitend met deze, naar men zegt ‘brandende kwestie’ bezig houdt, heeft Anna v. Gogh-Kaulbach het blijkbaar noodig gevonden, opnieuw, in romanvorm, een demonstratieve verhandeling te schrijven over hedendaagsche huwelijkstoestanden.
In haar boek ontmoeten we een vriendenkring van Amsterdamsche menschen, gegoede middenstanders en artisten, en maken kennis met de welgezinde en kwade neigingen, die hen in 't onderling verkeer, maar vooral in 't huwelijk jegens elkander bezielen.
Het is over 't algemeen een alledaagsch en weinig verkwikkend levensrelaas, hetgeen de schrijfster ons in den breede omtrent deze hunkerende en verliefde menschen vertelt:
Het in den sleur verstikte huwelijk van het echtpaar Leendert en Louize Terbrink, die op aandringen van Madelon, de zakelijk-wijze dochter, tot scheiding besluiten.
Leenderts tweede huwelijk met de banale Willy, een weerzinwekkend samenleven, dat eveneens ontbonden wordt; waarna Leendert in vredesnaam maar weer met Louize trouwt.
Daartegenover het harmonieuze grootoudersleventje van Marius en Elsa van Roeten, dat door den dood verbroken en in de mystieke omgang der zielen, vertroostend, hersteld wordt.
Verder het tweede huwelijk van Mia van Roeten met Barend, den meedoogeloozen paedagoog, wiens opvoeding echter niet voorkomt, dat zijn stiefdochter Elsie zich door een Engelschen aviateur laat schaken.
Vervolgens het vrije verkeer tusschen den egoïstischen bohémien Wout Delaar en de jonge ras-tooneelspeelster Nel Koelens, die het, nadat Wout is gaan zwerven, maar weer met een acteur houdt en niet met hem trouwen wil, omdat ze Wout niet vergeten kan.
Natuurlijk óok een huwelijk van vrouwszijde enkel uit welstandsoverwegingen: dat van Lies Terbrink met Herbert Tellenberg. Lies heeft een verhouding met een buurman, wacht van dezen een kind, en rijdt zich in doodsangst in haar two-seater te pletter.
Tenslotte de pikante verlovingstijd en het dan toch wel gelukkige huwelijk van Madelon Terbrink en Kees van Roeten.
Een paar bijfiguren: o.a. Jan, Madelons vrind, tegenover wien ze bij alle vrijmoedigheid juist weet hoever ze gaan moet. (Màg komt eigenlijk niet in aanmerking, dat is hier uitsluitend een kwestie van zelfbeschikking, natuurrecht.) En Rie, Jans zuster, die bijna te gronde gaat aan haar hunkering als pianiste iets te praesteeren, tenslotte maar in 't huwelijk stapt om althans zooiets als een houvast te hebben.
Dat is in 't kort de levenswerklijkheid van dezen roman. Temidden van de herkenbare stadsomgeving. Met genoegens en avontuurtjes van moderne jongemenschen; een beetje onmachtige tegenkanting van conservatievere ouderen.
Anna van Gogh-Kaulbach heeft deze ‘menschen in 't huwelijk’ zonder twijfel naar het leven geteekend, zóo, dat ze in onze verbeelding duidelijke gestalte aannemen.
Maar meer inzicht dan de in doorsnee-wel-meelevende mensch-van-heden reeds heeft in het bestaan van zoo veel, naar hun diepste wezen, onbevredigde gehuwden heeft ze kwalijk geschonken. En uitzicht in geen geval. Wat deze menschen ongeluk en wel eens wat geluk bezorgt
| |
| |
is: Noodlot. Ze blijven opgesloten binnen de mogelijkheden en moeilijkheden van hun eigen psychische existentie.
Madelon, die het best dénkt en het nuchterst redeneert (als de schrijfster zelf wellicht) antwoordt op de vragen, die op haar aanstormen: ‘Wij weten niets. Maar wij probeeren te gelooven (in 't leven dan) of te begrijpen en zoo te groeien’.
Die, vergeleken bij de onbevredigden van dit boek, zich gelukkig voelen, zijn dat door hun kunst, hun werkkring, in 't algemeen door een praestatie dus, waar bijkomt, dat ze hun zinnenlust van tijd tot tijd zonder tegenzin kunnen bevredigen.
Kees en Madelons geluk is tenslotte hun onophoudelijke verliefdheid op elkaar, en dat is dan meteen eigenlijk de liefde, waaraan bij hen alle belevingen ten goede komen.
Ze zingen het oude lied des huwelijks op een nieuwe wijs, meenen ze. Mocht die te eeniger tijd onzuiver worden, dan weg er mee.
De waarde van het zinlijke voor het huwelijk valt niet te ontkennen. Maar - het is een vervloekte leugen, dat dit de noodzakelijkste voorwaarde is voor een gelukkig (echtelijk) leven. En de allervoornaamste bedenking tegen dezen roman is dan ook, dat zijn inhoud deze leugen als waarachtig middel wil blijven suggereeren, verder dat de schrijfster met al haar blijkbare waardeering voor het moederschap en deszelfs heilzame werking op het zieleleven, zoo platweg de God- en ook mensch-onteerende zelfbeschikking ten aanzien van het ouderschap als een noodzakelijkheid voor ongestoorde levensvreugd propageert.
Aan den Dood kunnen haar ‘menschen’ niet ontkomen, maar met het Leven schijnen ze eigenmachtig te kunnen (mogen) omspringen. Als ze 't niet kunnen is dat gebrek aan tact, ambitie of zoo iets.
De Heer van Dood en Leven, de Wetgever, en de Genadige, is in gedachten en daden volstrekt afwezig. Daarom weet, Lon en weten al deze menschen ook, eerlijk, niets. Om dezelfde reden is het boek zelfs voor de ‘brandende kwestie’ per saldo waardeloos.
En hierbij doet het er verder weinig toe, of deze roman literaire kwaliteiten heeft. Voor wie 't interesseert: De stijl is vlot, maar overladen met precisieuse aanduidingen: een niet meer gewild naturalisme.
d. B.
| |
Die saga van Grettir, die sterke. Uit die Oud-Noors vertaal deur Dr. G. Dekker. Firma J.H. de Bussy, Pretoria. H.A.U.M.v.h.J. Dusseau & Co. Kaapstad 1931.
De Noorse saga onderscheidt zich door haar sterk psychologies vermogen en een meesterlike vertelkunst. Met zeer eenvoudige middelen bereikt ze haar doel: de beproefde, nooit falende stijl van sprookje en volksvertelling, waarvan een belangrijk onderdeel uitmaakt een levendige, zeer gekoncentreerde dialoog.
Dit zuiver doorschouwen van mensen en deze vertelkracht bezit geen ander Westeuropees gedicht of prozawerk in de jaren rondom 1200, waarin we de beste saga's stellen mogen. Als zodanig zijn deze verhalen buiten de vakkringen veel te weinig bekend. En elke goede vertaling begroeten we daarom dankbaar.
Enige jaren geleden leverde Prof. de Vries een uitstekende vertaling van de Gislisaga. Dr. Dekker biedt nu een vertaling in het Afrikaans aan van de Grettirsaga. Deze twee Saga's bieden een grote overeenkomst; beide vertellen de geschiedenis van een held, die om doodslag wordt verbannen en als hij blijft, vogelvrij verklaard. Na een moeilik leven van ontbering en onrust gaat de held tenslotte onder in een ongelijke strijd. De geschiedenis is nog zoveel te tragieser, omdat de vervolgde alle recht heeft op onze sympatie, meer dan degenen om wier dood hij wordt vervolgd en meer dan degenen, die hem zoeken te doden.
Het is hier niet de bedoeling de inhoud der Saga na te vertellen: in zo'n saga staat zelden een woord te veel, alle samenvatting schaadt.
Wat de vertaling betreft, deze is nauwkeurig en goed; er is echter niet naar gestreefd de emphase, waarmee sommige woorden uit het zinsverband worden geheven, ook in de vertaling
| |
| |
te doen voelen. De verzen worden als proza behandeld. De eigennamen worden op tal van plaatsen, waar ze enigszins gemist kunnen worden, weggelaten, waarschijnlik om het verhaal zo min mogelik door de vreemde namen te storen.
Een enkel bezwaar is er nog, dat ik nauweliks durf te noemen, daar ik me zelf afvraag, of de schuld hier misschien bij mij ligt. De hele stijl van de vertaling lijkt me te gemeenzaam; er is nl. in de Sagastijl een grote waardigheid; zonder in het pathos van de heldenpoëzie te vervallen, wordt er toch een zekere afstand bewaard. Dat mis ik in de vertaling. Maar is het misschien, omdat ik als Nederlander het Afrikaans niet goed aanvoel? Is de gemoedelikheid, die voor mij door Dr. Dekker's vertaling klinkt, een gevolg van syntaktiese eigenaardigheden in het Afrikaans, die voor een Afrikaner wel het gedragene kunnen bezitten, wat de wezenstoon van de saga uitmaakt?
In alle geval is voor mij, voor ons Nederlanders, enige schade toegebracht door het missen van deze sagatoon.
Toch aarzel ik niet, ook na deze overwegingen, nogmaals mijn ingenomenheid met deze uitgave te betuigen.
v. H.
| |
Achtergrond, door C.M. van Hille-Gaerthé. Nijgh & van Ditmar N.V. Rotterdam.
Voor een meisje dat niet trouwt, biedt het leven gelukkig tegenwoordig vele mogelikheden, om een nuttig en ook een mooi leven te leiden. Toch zijn de mensen, ook de beste vrienden en verwanten, dikwijls wreed tegen haar en vergen als vanzelfsprekend van haar steeds weer nieuwe opoffering. Dat neefjes en nichtjes op haar rekenen als een royale tante, dat ze als hulp in de huishouding wordt opgekommandeerd, als de getrouwde broers en zusters ‘ook wel eens’ er uit willen, is niet zo erg. Maar dat ze bij al wat ze geeft, vaak zo weinig terug ontvangt, dat ze altijd blijft een figuur van het tweede plan, in wie men het offer soms wel uit een pijnlike glimlach raadt, maar wie men nooit helpt dragen, dat is het verdrietige in haar positie. En ook dat is het ergste nog niet. Dat door al deze zelfzucht der ouderen haar de mogelikheid belet wordt geheel haar eigen weg te gaan, kan tot verbittering en vereenzaming voeren, tenzij als in het boek van Mevr. Hille-Gaerthé het offer in liefde wordt gebracht. Maar zelfs dan nog, als dit leven van offer als een roeping wordt gezien en we ervaren, hoeveel zegen zulke Christelike dienende liefde in zich draagt, komt nog de vraag, of haar leven niet rijker had kunnen zijn, als het in een zelfgekozen weg tot volle ontplooiïng had kunnen komen. Toch brengt het offer een winst die rijker maakt dan harmoniese ontwikkeling en succes. Het voert haar op het plan van de moeder, wier leven ook een dageliks offer is, als ze er de hoge opvatting van heeft, die Ella, de moeder van Jet kenmerkte.
Mevr. Hille-Gaerthé heeft deze gedachten gestalte gegeven in een misschien wat al te zeer geïdealiseerde vorm, in de figuur van de notarisdochter Henriët van Weede. De sfeer van idealiseren ligt haar door de vele meisjesboeken, die zij heeft geschreven, die wel het werkelike leven geven, maar toch gezien door de hoopvolle verwachting en de reinheid van jongemeisjesdromen. Dit boek vraagt wel een grotere rijpheid dan vroegere werken van deze schrijfster, maar ligt toch nog in dezelfde sfeer. Ik hoop, dat vele meisjes en ouderen het een plaatsje zullen geven naast Moeder Stieneke van Wilma, waarvan het in vele opzichten een pendant is.
v. H.
| |
Rembrandt, door Theun de Vries. Van Loghem Slaterus' Uitgeversmaatschappij N.V. Arnhem. In 't jaar MCMXXXI.
Het is een te vaak herhaalde en een door de burger slecht vertrouwde waarheid, als men beweert, dat het leven meer afwisseling biedt dan een romancier zijn figuren kan laten doormaken.
Een waarachtig groot geleefd leven is van deze waarheid steeds de bevestiging. Het is geen wonder, dat reeds meer dan een eeuw de belangstelling der romanschrijvers telkens weer terug- | |
| |
gaat naar de door de historie overgeleverde karakters en facta, om daaruit een levensverhaal op te bouwen, dat tegelijk boeiend is en waar.
Eerst gold de belangstelling de historiese waardij zelf: de kunstenaar zou ons de historie doen beleven. Hij toonde zich evenzeer historicus als auteur. Vaak kiest hij willekeurige personen, of een historiese figuur over wie we weinig gegevens bezitten, als hoofdpersonen. Dit gebrek aan historiciteit vergoedt hij spoedig door rijkelik aan historiese milieuschildering te doen. Sommige hoofdstukken konden zo in een geschiedwerk staan.
Later vervaagt het geheel der voorstellingen, van Schendel, Ary Prins geven ons geen jaartal of herkenbare plaatsbeschrijving, maar trachten des te ijveriger de psychologiese gesteldheid die aan het verleden eigen is, tastbaar te maken.
Nu de impressionistiese vaagheid verdwenen is, zijn de vies litéraires in trek gekomen, die toch te zeer een tussending tussen roman en biografie zijn om volkomen te bevredigen.
Anthonie Donker riep, meen ik, het eerst om romans over de Ruyter, Jan Pieterszoon Coen en Theun de Vries is de eerste die een volkomen geslaagde roman schreef die aan een dergelik verlangen beantwoordde, de roman Rembrandt.
Zonder op ouderwetse wijze te zeer wetenschappelike ballast met zich te dragen, is het toch een nauw aan kontroleerbare historie vastgeknoopt verhaal, een stuk 17de eeuws leven, waarin Rembrandt en zijn zoon Titus de hoofdrol spelen. Dat ik twee hoofdpersonen noem is misschien de ernstigste grief die tegen de roman in te brengen is. Doordat Theun de Vries midden in Rembrandt's leven zijn verhaal begint, als Titus reeds een kleine jongen is, is van het begin af onze aandacht over deze beide personen verdeeld, die ieder een eigen, zeer onderscheiden leven leiden. Dat voert soms tijden onze aandacht van Rembrandt af.
Zo zou men het ook kunnen betreuren, dat van het religieuse leven der 17e eeuws ons slechts de benepen kant getoond wordt, dat al wat hierop betrekking heeft van de 20ste eeuw uit gezien wordt en dan nog maar zeer oppervlakkig. Aan de andere kant kan men slechts blij zijn, als dit de auteur niet ligt, dat hij er zo weinig aandacht aan heeft geschonken. Zo blijft ons alleen over ons te verheugen over wat hij wèl heeft gedaan: een roman over Rembrandt te schrijven vol begrip en liefde voor zijn persoon en werk, en een leven van Titus van zo grote bekoring, als waarop het schone hoofd van Rembrandt's zoon recht had. Donker kan tevreden zijn.
v. H.
| |
De zonden van Laurian Ostor, door Willy Corsari 1931, Den Haag. N.V. Leopold's U.M.
Deze roman vertelt van een vrouw, die om haar man te redden zich verkoopt aan een ander. Deze zelfvernietiging om een ander te verlossen is als gegeven zo groot, dat als de schrijfster slaagde dit van een adembeklemmende tragiek zou zijn. Willy Corsari brengt ons niet verder dan tot geboeid lezen. Dat geeft de grenzen van haar talent aan. Ze is vlot en boeiend, maar au fond oppervlakkig en sentimenteel. Het hindert me niet, dat Laurian alleen in de opoffering van haar eer de enige weg tot behoud van Eric ziet; wel dat de schrijfster deze eis niet meer dwingend gemaakt heeft; nu zien we haar meer als slachtoffer van omstandigheden en haar eigen halfheid dan als de offerende vrouw. De schrijfster is tenslotte zelf zo verward in de situatie, dat ze niet meer weet, of Laurian werkelik van Eric gehouden heeft, waarom ze niet aanvaarden kan de ondergang van haar heldin en de mogelikheid van een nieuw liefdehuwelik met Alders voor haar open laat.
v. H.
| |
Het leger achter prikkeldraad. Vertaling naar het Duitsch, van Edwin Erich Dwinger door W.J.A. Roldanus Jr. Uitgeversbedrijf ‘De Pauw’, Culemborg.
Dit oorlogsdagboek vertelt van het lijden der Duitse gevangenen in Siberië. Het vertelt van ongelofelike barbaarsheden zonder dat men behoefte gevoelt ze in twijfel te trekken. Dit verschrikkelike is waar. Het enige wat men betwijfelt aan het eind van het boek is, dat de auteur op de laatste bladzij nog vol vertrouwen op een nieuw leven over nieuwe ontvluchtingsplannen
| |
| |
denkt. Het abrupte slot van Im Westen nichts Neues gaf een organiese afsluiting. Toch was een telkens hernieuwde opleving van de energie het geheim van alle overlevenden der Siberiese gevangenschap en zo hoeft eindelijk toch ook het slot van Dwingers boek ons niet te verwonderen.
De schrijver van dit luguber relaas van menselike ellende verstaat de kunst personen te tekenen en weet herhalingen te vermijden, zodat dit dagboek niet alleen een oorlogsdokument is, maar ook een goedgeslaagde kompositie.
v. H.
| |
Ritme en metrum, door Albert Verwey 1931. Uitgeverij C.A. Mees, Santpoort.
‘Ritme is alles, metrum is niets’. Deze eerste opwelling na een vraag naar de verhouding van ritme en maat wordt eerst door Verweij ‘fraglich’ gesteld, daarna toch weer bevestigd onder erkenning van de grote betekenis van het metrum in de onderbewuste werkzaamheid.
Na de strijd die er gevoerd wordt tussen de traditionele en de persoonlike golfbeweging in het vers, gekarakteriseerd en toegelicht te hebben, volgt een merkwaardig hoofdstuk over de traditionele elementen in het vrije vers. Zo gaat het betoog langzaam over in een pleidooi voor het metrum en een waarschuwing om het klankgeheel van een gedicht nooit los te willen maken van een daarachter te zoeken inhoud, omdat vorm en inhoud één zijn. Enige afgetrokken gedachte moge als middel van verstandhouding waarde hebben, maar is niet het gedicht. We mogen niet abstraheren, maar moeten karakteriseren.
In dit karakteriseren nu gaat Verweij in dit boekje meesterlik voor. Misschien zijn daarom de bladzijden 48 tot 58, 64 tot 76, 95 tot 100 de leerzaamste van deze studie.
v. H.
| |
Gesprekken met Bubo, door Anton Smit. Baarn, N.V. Hollandia Drukkerij. 1931.
Dit boekje had nooit moeten verschijnen. Het is vervelend, en schoolmeesterachtig. En veel er in is dom, wat te minder te pas komt, daar de gesprekken met Bubo werden opgezet, om domheden aan de kaak te stellen.
v. H.
| |
Asahel, de Geroepene, door M.v.B.H.J. Paris. Amsterdam (z.j.).
Dit is een sympatiek boek. Geen belangrijke literatuur, maar een eenvoudige, vaak gevoelige tekening van het leven der Nestorianen, de Christenen in de bergen van Koerdistan.
v. H.
| |
Verzet. Gedichten van Bertus Meyer, Freek van Leeuwen, Geert v. Oorschot, Jef Last, Jo Gros, Lou Tieman en Willem van Iependaal.
Uitverkoop, door Freek van Leeuwen.
Links Richten, Sekretaris Henk Bruyntjes, Bajonetstraat 20a., Rotterdam.
Twee bundeltjes van Links Richten, bond van revolutionaire arbeiders, schrijvers en dichters, die goedkoope bundels revolutionair proletariese literatuur onder de massa wil brengen.
Er zou in veel opzichten een paralel te trekken zijn met onze Geuzenliederen, als het in deze verzen niet altijd zo verschrikkelik laag bij de grond bleef. Zoals ze zelf zeggen, dat hun kunst slechts één wet kent: verzet. Deze wet kende de Geuzenpoëzie ook, maar kende daarnaast ootmoed en Godsvertrouwen.
De inventaris van deze gedichten: armoede, fabrieksslavernij, deernen, dronkenschap, politiek, haat aan vroomheid. Hoe goed we begrijpen, dat iemand in de ellende tot verbittering komt, en dat ook degeen, die niet getroffen is, de vuist balt over zijn machteloosheid, - de ongeestelike organisatie van deze verbittering tot revolutionaire daad, hoeft geen literaire appreciatie, maar een bondige qualifikatie als: misdaad!
v. H.
| |
| |
Ontvangen:
Tekst en Uitleg, I, Oude Testament. Ezechiël, II, door Dr. A. Troelstra. |
Bloemlezing uit de Nederl. letteren, door Dr. E. Rijpma. 4de druk. |
Ons nieuwe leesboek. Voor de Chr. school verzameld door P.J. Risseeuw en G.K. de Wilde. Eerste, vierde, vijfde en zesde deeltje. |
Alle uitgaven van J.B. Wolters' Uitgevers-Maatschappij N.V., Groningen, Den Haag, Batavia.
Bij de Bron. De Bijbelsche Geschiedenis, gegeven in voorbereiding en vertelling, in aansluiting bij Neerbosch' rooster voor Zondagsschool en Kinderkerk, onder redactie van Ds. P. ten Have. Aflevering 1. Uitgave van Neerbosch' Boekhandel en Uitgeverij te Neerbosch.
v. H.
| |
De Vriend des Huizes, 49e jaargang. Neerbosch' Boekhandel en Uitgeverij te Neerbosch.
Bij het ingaan van de 50ste jaargang een enkel woord. We hebben enige malen op dit tijdschrift de aandacht gevestigd en de vernieuwing die er in plaats had, aangemoedigd. Het moge ons ditmaal geoorloofd zijn er op te wijzen, dat konsekwentie in deze vernieuwing ontbreekt en er wel zeer wonderlike kombinaties in één nummer vaak zijn op te merken. Het is wel iets, waar alle tijdschriften mee te worstelen hebben: het is moeilik steeds op peil te blijven, maar naar een zekere eenheid moet toch gestreefd worden.
v. H.
| |
Uw land is mijn land, door Nel Engelkamp-Caesar. Rotterdam. Nijgh & v. Ditmar's U.M.
Van deze auteur lazen wij vroeger de uitgebreide novelle ‘En wanneer het volmaakte zal gekomen zijn,’ een boekje dat, hoewel technisch nog zoo kwaad niet, toch een en ander te vragen overliet naar den inhoud. Het dubbel zoo omvangrijke verhaal, waarvan de titel hierboven staat is in vele opzichten een verbetering, hoewel de eindindruk na de lectuur er een is van ondefinieerde matheid. Je zou de schrijfster wel eens wat minder gewoon willen zien doen in haar boek. Jammer is het, dat ze geen twee woorden zeggen kan, of ze moeten verduidelijkt worden met een ‘beeld’. B. v. op de eerste bladzijde: ‘De zee is.... vlak als....’; ‘.... waarvan het zeil opsteekt als....’. ‘Het sterkst is het als....’; ‘krijgt een smaak in zijn mond als....’; ‘een wanhopig gevoel of....’ Daarbij komt, dat al die beeldspraak in den regel niet oorspronkelijk is òf nog al bedacht. B. v. ‘De zon keert haar hoorn van overvloed gevuld met blinkende guldens om.’ Of: ‘Sampans, waarvan het zeil opsteekt als de felle rugvin van een enorme stekelbaars.’
Dit verhaal vormt een vrij aardig boek, maar 't belangrijkste, dat ertegen pleit is.... dat men 't zoo gauw en gemakkelijk totaal kan vergeten.
P.H.M.
| |
De Golfslag der eeuwigheid. Inleiding tot een levensopvatting, door R.W. Broekman. Bij Hijman, Stenfert Kroese & Van der Zande N.V. Boekverkoopers te Arnhem. MCMXXXI.
De gedachte van de eeuwige ritmiek der dingen voert de schrijver tot het beeld van de golfslag. Deze golfbeweging is een voortgaande en loopt uit in de eeuwigheid. Daarom is de opvatting van de schrijver een evolutionistiese. Het hoogtepunt is voorlopig bereikt in de levensopvatting die Goethe zijn Faust deed dichten.
v. H.
| |
| |
| |
De mensch en de techniek. Bijdrage tot een levensphilosophie door Oswald Spengler. Vertaald door Dr. K.F. Proost. A.W. Sijthoff's Uitgevers Mij. N.V. Leiden 1931.
Na de Untergang des Abendlandes geeft dit boekje geen nieuws. Het is een onderdeel van een groter werk waaraan Spengler bezig is en dat ook het praehistoriese deel van de ontwikkeling der mensen zal beschrijven. Hier wordt nu voornamelik het menselik lot in verband met de techniek behandeld. Het is niet onbegrijpelik, als iemand in onze verwarde en weinig moedgevende tijd, gevoelig blijkt voor de pessimistiese toekomstverwachtingen van Spengler. Toch zal het ieder nuchter denkend mens treffen, hoe enkelvoudig het ingewikkelde leven wordt bij alle evolutionistieshistoriese beschouwingen, waar steeds weer opnieuw in tijdsorde wordt gesteld, wat tot in verre historiese tijden naast elkaar bestond. Evenzeer voor wie histories denkt, houdt een vastlopen van een produktiesysteem niet een katastrophe in: alleen het komen van een nieuwe werkwijze. Dat het voor de nu levenden katastrophale betekenis zou kunnen krijgen, als er geen tegenkrachten waren, geeft nog niet recht voor wie een ganse geschiedenis der mensheid schrijft om voor ons slechts een, zij het eervolle, ondergang te zien, inplaats van te zoeken naar de nieuwe ontwikkelingsvormen, die bij het afsterven der oude geboren worden. Er is nog nooit iets ouds weggeruimd, zonder dat het nieuwe reeds in belangrijke mate aanwezig was, zelfs in revolutiedagen niet, ook in dekadente tijden niet, juist dan niet.
Dat voor een Christen de Geschiedenis nog weer anders geschreven wordt, en dat deze vragen een meer geestelike bespreking en oplossing vragen, zal bij de lektuur de lezer vanzelf opvallen.
v. H.
| |
Het Godsdienstig verlangen in de nieuwere dichtkunst, door J. Petri. Amsterdam, Uitgeversmaatschappij Holland. MCMXXXI.
Als orientering in de religieuse achtergrond van het moderne vers is dit boekje uitstekend geslaagd. Uiterlik niet meer dan een lezing in de causerietoon weet het desniettemin belangrijke en diepe dingen te zeggen.
v. H.
| |
Oude en nieuwe verzen, door C.J. Kelk. A.A.M. Stols, Brussel.
Kelk zou zijn hele leven lang het liefst niets anders doen dan spelemeien met een paar niet al te degelike meisjes en een paar flessen wijn in zijn boot. Maar zelfs dat verveelt op de duur en bovendien, eens moet er onverbiddelijk een einde komen, ook aan dit spelemeien, en wat dan? Nu kan Kelk twee dingen doen: hij kan er zich op bezinnen dat een leven, dat uit enkel spelemeien bestaat, toch eigenlik een waardeloos leven is, òf hij kan alle teleurstelling en vrees trachten weg te duwen door met nog meer élan als voorheen zich over te geven aan zijn gezelschap en zijn wijn. Kelk doet het laatste; hij legt met zijn boot aan bij een plaats waar het kermis is, en dolt mee met de uitgelaten bevolking. Maar de teleurstelling en de vrees zijn hardnekkiger dan Kelks wil om zich te vermaken, en zo wordt deze dichter dan ondanks al zijn uitbundigheid niet meer dan een ridder van een zeer droevig figuur. Er is een melancholiese onderstroom in zijn verzen die meer treft en ontroert dan al de gedurfde overmoed die er soms zo dik, zo heel dik boven op ligt. Het doet er niet toe of Kelk de Carnavalist is die zijn laatste driften uitviert, of de Pierrot wie Pierrette de benen heeft lamgeslagen, of de troubadour, die met een dapper hart ‘bravour’ zingt aan al zijn nederlagen, de eindindruk is overal: zielig, zielig. En onder die eindindruk vergaat dan de moed om Kelks verzen ook aestheties nog nader te bezien, om er de vrijheid, de losheid van beeldspraak in te bewonderen en nog andere eigenschappen, die zo treffend passen bij de sfeer die in deze gedichten ligt uitgedrukt. Welk een armoede, welk een verlorenheid!
J.H.
| |
| |
| |
Christliche Wissenschaft und Urreligion, door Ant. Basso. Oscar Coblents, Berlin 1931.
Wat hier ‘Christliche Wissenschaft’ heet, zouden wij met de Engelse term eerder Christian Science noemen. De schrijver van dit boekje, een Nederlands dokter, geeft in een 70 bladzijden een grondige kritiek op de Christian Science-beweging, die hij in zeker opzicht als een terugkeer naar primitieve religieuze begrippen beschouwt. Aan het einde van zijn geschrift richt hij aich tot de Protestantse kerk, uit wier tekortkomingen z.i. het succes van de Christian Sciencebeweging voor een belangrik deel te verklaren valt.
Er zouden naar aanleiding van dit interessante boekje heel wat opmerkingen te maken zijn, maar deze zouden ons al te ver voeren van ons eigenlike terrein; we volstaan daarom met enkel een hartelike aanbeveling.
J.H.
| |
Fré's meisjesjaren, door N. v.d. Vlis. Kampen, J.H. Kok N.V. 1931.
Dit fleurige, gezond-Christelijke meisjesboek steekt den recensent een riem onder het hart als hij tientallen der dit jaar nieuw-verschenen verhalen voor jonge menschen heeft gelezen, die door ijverige uitgevers van Zondagsschoolboekjes door de persen zijn gejaagd.
Nel van der Vlis debuteert zoo wij ons niet vergissen met dit boek en 't mag gezegd worden, dat we haar zoowel als haar lezeressen van harte gelukwenschen kunnen.
Nu ja, het spreekt vanzelf, dat 't b.v. aan de stijl best te zien is, dat dit boek een eersteling is, maar wie levert met zijn eerste werk nu maar dadelijk een meesterstuk? Er gaat ook nog te weinig suggestieve kracht uit van de prettig vertelde gebeurtenissen uit Fré's meisjesjaren. Het is ons b.v. niet geheel mogen gelukken, de Sneeksche vriendinnen goed duidelijk voor den geest te halen. En wij worden - wat ons wel spijt - ook wat oppervlakkig ingelicht over ‘tante’ Constance. Al begrijpen we deze dame beter dan oom Albert, die in een wel zéér zwarte schaduw gehouden blijft. Het atmosfeer beschrijven gaat Greeth Smitskamp b.v. zeer veel beter af dan Nel van der Vlis, waar tegenover staat, dat de laatste de meerdere is van de eerste met een voortdurende en vlotte dialoog. Na al de moeite om toch vooral goed te preeken, als iets ergerends te hebben ervaren in de Zondagsschoollectuur voor onze jongens en meisjes, is het zoo prettig, ja, we zouden willen zeggen: verblijdend, om in ‘Fré's meisjesjaren’ op te merken, hoe een jonge, beginnende schrijfster het geloof de natuurlijke plaats laat behouden, welke het in het leven van een christelijk jongmeisje bezit. Geen overvloed van woorden, geen valsche stichtelijkheid, geen vroomdoenerij - we zijn er dankbaar voor, evenals we het bijzonder op prijs stellen, dat Fré niet is een ‘voorbeeld’ naar wie de lezeresjes zich maar gelieven te richten....
Bij de technische gebreken van dit meisjesboek zullen we ons niet lang ophouden. Als de schrijfster werken blijft zal ze het onvolkomene van haar eerste werk zelf spoedig genoeg beseffen, Haar boek is voor ons een belofte voor beter.
P.H.M.
| |
Bootsirenen, door Joan Kat. Het Nederlandsche Boekhuis, Tilburg.
Een royaal uitgevoerd boek met goede verhalen.
In de eerste paar vertellingen is het motief nog wel wat traditioneel, al doet de taal waarin het verhaal geschreven is, modern aan: een meisje in een circustent dat zich op dramatiese wijze wreekt op een ander meisje dat evenals zij zelf, genegenheid heeft opgevat voor de biezonder geestige clown; een stoere schipper die verdrinkt en een aardige verloofde die treurend achter blijft. Maar allengs wordt dit beter en meer achter in het boek staan verhalen die ook wat het motief betreft, er werkelik zijn mogen: ‘Het gedeelde bloed’, ‘De goede moordenaar’. Vooral ‘De goede moordenaar’ is uitstekend, voornamelik omdat de spanning waar deze vertelling van doortrild staat, zeer onmiddellik aansluit bij het geestelik proces dat erin beschreven wordt.
Deze verhalen ademen een Katholieke geest.
J.H.
|
|