Natuurlik vinden we ook het bezwaar weer terug dat Wilma in haar boeken niet voldoende aandacht geeft aan de werkelikheid. Met deze werkelikheid wordt dan bedoeld: realisme. Maar P.J. Meertens heeft er in het laatste nummer van de Lectuurgids zeer terecht op gewezen dat zeer velen die aan Wilma's boeken gebrek aan realisme verwijten, zonder dit bezwaar te voelen - met zeer veel genoegen Scandinaviese romans verslinden die al even weinig van dit soort werkelikheid bezitten!
Henri Borel, de recensent van Het Vaderland, vindt ‘De Kruisboom’ verder een boek met een moraal en een tendens, en ook dat is niet juist. Wilma's boeken zijn geschreven vanuit een zeer bepaalde, Christelike levenshouding en zijn dus, zoals Houwink dit uitdrukte in zijn bespreking in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, ‘een levensverbeelding die geheel en al gedragen wordt door het geloof’. Maar nergens in Wilma's romans spitst dit Christelike geloof zich toe tot de opzettelikheid van tendens of moraal; daarvoor wortelt het te diep, heeft het ook te zeer haar gehele werk als doortrokken.
Zullen we nu Henri Borel er een verwijt van maken dat hij dit niet heeft gevoeld? We zien weer naar de Christelike bladen - en zwijgen. Want daar vinden we juist het omgekeerde, wordt maar al te vaak het ontbreken van een Christelike conventie als een gemis gezien. Zo vindt De Kralingsche Kerkbode het blijkbaar niet voldoende dat de personen in ‘De Kruisboom’ ‘in hun gedachten gedurig tot den Gekruisigde opzien’. Hoeveel rijker zou het boek geworden zijn als de schrijfster ‘dieper doorvoelde de beginselen van onze belijdenis’! En in de overigens degelike recensie in de (Chr.) Rotterdammer staat deze zin: ‘Aanhaling van Schriftwoorden, psalmverzen, geestelike liederen, kerkdiensten, radiopreeken enz. moet men bij haar (Wilma) niet zoeken. Het is eenigszins alsof zij leeft en denkt en handelt en schrijft buiten het Christelike leven van onze tijd om.’ Zo. Dus het Christelike leven van onze tijd bestaat uit Schriftwoorden, psalmverzen, geestelike liederen, kerkdiensten en radio-preken. Natuurlik is dit niet aldus bedoeld. De recensent wilde vermoedelik zeggen dat wat hij opsomt, kenmerken zijn van het doorsnee Protestants-Christelik geloof en dat die bij Wilma ontbreken. Maar ook dit is niet waar. Van de twee laatste verhalen die Wilma publiceerde - in het achtste Kerstboek van Callenbach en in Opwaartsche Wegen - speelt er in één een oud stichtelik versje en een kerkgang een belangrike rol, terwijl het andere geheel opgebouwd werd op de grondslag van één tekst.
Tenslotte Luijkenaar Franken in De Standaard. Heel diens artikel blijft slechts aan de periferie; het dringt nergens door tot de kern van het boek. Dit wekt de indruk van oppervlakkigheid en deze indruk wordt wel zeer versterkt wanneer we een opmerking lezen als: met de sexualiteit in engere zin weet Wilma geen weg. Een van de voornaamste verdiensten van een boek als ‘De Kruisboom’ ligt immers juist hierin dat daarin het gehele huweliksleven, en dus ook de sexuele kant daarvan, geplaatst wordt onder de wet van Christus.
J.H.