Opwaartsche Wegen. Jaargang 9(1931-1932)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 441] [p. 441] Job door W. Hessels. I. Eenmaal - een dag van zon en ruime wind terwijl hij dieper ademhaalde en een vlaag van vreugde door zijn held're oogen joeg, het bloed zijn lijf in fieren slag doorsloeg, - of wel een ander maal terwijl hij zwijgend in zichzelve zag en het geheim zijns wezens God ontmoette binnen de huivering van Zijn vleugelslag - wat weten wij van tijd of eeuwigheid? - werd in de diepe verre hemelen besloten dat deze man in Gods mortier gestampt en in Zijn pers zou worden stuk gestooten. En als een wolkbreuk brak toen ramp op ramp met bliksemflitsen in dit klaar geluk: dit edel hart, vertreden en gekrenkt, op onvermurwb're rots sloeg het aan stuk. II. Toen kwam het wonder - o zin des levens in zinloosheid geopenbaard - want uit den woesten ongetemden donder brak Uwe stem; en zulk een helle klaart' heeft toen dit hart, dat duisternis omsloot, plots'ling verblind, dat hij, die niets misdreef en zuiver was, een kind, ontzet, verbijsterd tot den dood, slechts één ding wist en bevend heeft beleden: ‘Ik heb berouw in stof en asch, want Gij alleen zijt groot’. Vorige Volgende