Opwaartsche Wegen. Jaargang 9(1931-1932)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 378] [p. 378] Maar dit... door H.M. v. Randwijk. Voor Ada en Wouter. Na volheid van een dag, geen avond was zóó leeg als toen wij langs de donkre paden gingen van een verregend land; van praten moe en uitgezegd, terwijl de hemel zweeg. - Zoo dekken 's werelds duisterheden alle mildheid toe. Geen troostwoord van een vriend, noch avondschemering konden de pijnen dooven van een zwak hart, dat immer naar één ding verlangt en smeekt, doch nimmer kon gelooven. De liefde deed wel zeer, waarmee een elk vermeed het harde woord van onmacht uit te spreken. - Dus gingen eens gepijnd door 't zelfde leed, twee mannen even donker, even vreemd naar Emmaüs. Maar dit, - dat wij zoozeer bevangen waren met wat er in ons om verlossing streed, dat wij de zachte voetstap op de blâren van Hem niet hoorden, die stil met ons schreed, en duizendmaal zijn stappen heeft vertraagd, en deernisvol een simpel woord gevraagd. Vorige Volgende