Opwaartsche Wegen. Jaargang 9(1931-1932)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 373] [p. 373] [Gedichten van W. Hessels] Tantalus' wijsheid door W. Hessels. Er was een tijd dat drift mijn hand deed reiken naar wijkend ooft dat in de takken blonk, dat glanzend water mij kon doen bezwijken en al mijn nachten brandden naar één dronk. Ik kende niet de stilte van den avond. Met ied're ranke zeemeeuw vloog ik mee en dan in 't stortend water mij begravend was ik een golf, een ruischend deel der zee! Door zoete oogen als vergif bevangen, was ik een open hoorn van hunkering, een ledig strand dat blaakte van verlangen, maar wist van vrede noch verzadiging. Nu is dat àl een bonte droom geworden sinds ik de wereld in mijn hart toeliet en boven stormen rees de stralende orde der sterren in een eindeloos verschiet. Ik weet dat slechts wanneer begeerten zwijgen de blaren komen mischen om mijn hoofd, de volle trossen langs mijn oogen nijgen en door mijn wezen geurt het rijpe ooft. Ik voel de blauwe tinteling van water. Appels en druiven zwellen in mijn bloed. In deze klaarte treedt een god mij nader. De stilte zingt hem lichtend tegemoet. [pagina 374] [p. 374] Anachoreet door W. Hessels. Toen hij der wereld toover was ontvloden bij helder water en bij zuiv're wind zichzelf ontzeggend wat het vleesch van noode had en eenmaal hartstochtelijk bemind, vond hij zich zoo bedwelmd door blauwe luchten en zoo verrukt om bloemen in een wei dat hij ook dit moest loslaten en vluchten en zich verbergen in een grot; tot hij ontwarende de overzoete geuren die tot hem stegen van gedroomden wijn ten laatste moede wankelde ter deure en zich voorover stortte in het ravijn. Vorige Volgende