| |
| |
| |
Boekbespreking
Heldin en Heilige. Het leven van St. Jeanne d'Arc, door A.M. van de Laar Krafft. N.V. Hollandiadrukkerij, Baarn 1931.
In de inleiding tot dit boekje vertelt de Rotterdamse jeugdpredikant Van de Laar Krafft dat hij dit werkje in de eerste plaats geschreven heeft voor de enkele meisjes die werkelik meisje willen zijn, ‘volstrekt anders aangelegd dan de jongen, met haar eigen zwakke plekken, maar ook met weergalooze hoedanigheden.’ En dan óók voor de jongen, ‘die zóó het meisje wil zien: als de onafhankelijke-andere, geheel verschillend van hem, hem volstrekt niet behoevend, souverein als zij in zichzelf is, maar slechts open - en dàn volkomen, tot zich geheel vergetens toe - voor de waarachtige liefde, die zij zich zelf niet geven kan.’
Nu lijkt het me een zeer nuttig werk om de jeugd in aanraking te brengen met werkelike heldenfiguren, hetzij dit dan ridders zijn of heiligen. Maar laten we ons daartoe dan ook beperken. Laten we de levensbeschrijvingen van deze helden en heldinnen vrij laten in hun uitwerking op het jonge geslacht en laten we niet gaan beproeven om deze uitwerking in een bepaalde bedding te leiden.
Want dit is het, wat ds. van de Laar Krafft probeert te doen. Hij ziet in Jeanne d'Arc een voorbeeld voor één bepaalde groep van dit jonge geslacht, een voorloopster van deze groep. Door van deze praemisse uit te gaan, legt hij zich bij het beschrijven van het leven van zijn heldin en heilige een dwang op die niet anders dan noodlottig werken kan.
Dit bezwaar klemt te meer, omdat Jeanne d'Arc niet was, zoals van de Laar Krafft haar wil laten zien, het voorbeeld voor het moderne meisje dat inderdaad meisje wil zijn. Jeanne d'Arc was - n'en deplaise Bernard Shaw - een typies Middeleeuwse figuur. Zij zou het helemaal niet eens geweest zijn met de levensopvatting van de meisjes en de jongens voor wie de schrijver dit boekje in de eerste plaats bestemde; integendeel, zij zou deze streng hebben afgekeurd. Jeanne d'Arc kon en wilde haar eigen optreden alléén verdedigen en verklaren als een uitzonderingsgeval, als een buiten het gewone liggende taak, haar door Godzelf opgelegd.
De fout die van de Laar Krafft hier maakte, komt, geloof ik, voort uit een gebrek aan objectiviteit, dat ook uit andere dingen nog heel duidelik blijkt. Soms vlecht de schrijver in zijn verhaal psychologiese bespiegelingen in, die wèl door hemzelf overwogen moeten zijn en zo dus hun invloed moeten hebben uitgeoefend, maar die daarom in de levensbeschrijving zelf, welke toch in de eerste plaats voor jonge mensen bedoeld is, nog geen plaats verdienen. Hier en daar wijkt van de Laar Krafft verder te veel van het verhaal af naar het zelf-geziene waar hij, in de vorm van een reisverslag, vertelt wat hij gezien heeft bij het bezoeken van de plaatsen die aan Jeanne d'Arc herinneren. (Bij het beschrijven van een kapelletje verhaalt hij zelfs dat hij niet kon nalaten even de klok te luiden!).
Het boekje van van de Laar Krafft heeft nog een twede gebrek, dat met het eerstgenoemde vrij nauw samenhangt: het is slordig geschreven. Om dit twede gebrek nu maar met één voorbeeld te illustreren: van de Laar Krafft citeert zoveel mogelik Jeanne d'Arc's eigen woorden. Hij doet dit nu eens in het Frans (met in een noot de Nederlandse vertaling), dan weer in het Nederlands (met in een noot de Franse tekst), dan weer in het Nederlands zonder opgave van het oorspronkelike.
| |
| |
Tegenover deze gebreken staan echter ook verdiensten: een plezierige schrijftrant, een nauwkeurig wegen der feiten, een uitgebreide kennis van het ondewerrp waarover hij schrijft. Zodat dit boekje toch zijn lezers wel vinden zal. Maar mocht het - en we hopen het - nog eens een twede druk halen, dan is het toch wel gewenst dat het nog eens grondig wordt omgewerkt.
J.H.
| |
De duivel op aarde, door Ben van Eysselsteijn. Een gejaagd drama in vier bedrijven, waarvan het laatste bedrijf ontbreekt wegens staking der acteurs. A.J.G. Strengholt, Amsterdam. MCMXXXI.
Zó slecht zijn de mensen tegenwoordig dat zelfs de duivel van ze schrikken zou. Men zegt het wel eens, lichtvaardig misschien, maar daarom nog niet on-expressief. Is zulk een los daarheen geworpen gezegde echter ook geschikt om de dragende gedachte te zijn van een toneelstuk? Om dat te kunnen zijn, moet ze een geestelike betekenis, een ideologiese waarde bezitten, want dat is toch noodig, wil ze de drijvende kracht, de harteklop worden van een kunstwerk. En bezit ze dat? Immers neen. Zodra we dit gezegde even doordenken, blijkt het ons dat het misschien wel enige uitwerking kan hebben als draagster van een zekere vage gevoelswaarde, maar een groot geheel van associatieve voorstellingen, een wèreld voor ons oproepen, dat kan ze niet; daarvoor is ze een te vluchtig, een te weinig met ideële werkelikheid verbonden woord. Een toneelstuk, op deze en alléén op deze ene gedachte gebouwd, moet dan ook onvermijdelik mislukken. De schrijver kan er bij omver halen wat en zoveel hij wil; hij kan zijn sarcasme erin botvieren en zijn neiging voor grillige afwisseling in tonelen en figuren, maar tot een stuk schone verbeelding zal hij het niet kunnen brengen; daarvoor is de hem leidende gedachte te mager, bezit ze te weinig op werkelikheid gegronde plastiek.
J.H.
| |
Nederlandsche Pestalozzi almanak, tevens Schoolagenda, 1931-'32. Redactie Dr. W.J.H. Leuring, Mook. Uitgeverij: C.A. Mees, Santpoort.
De hierbij aangekondigde agenda bevat vele nuttige en nog meer onnutte gegevens. Tot de nuttige gegevens reken ik b.v. de algebraïese en geometriese formules, de vervoegingsvormen der Franse onregelmatige werkwoorden en de verbuigingsvormen van de Duitse substantieven en adjectieven. Tot de onnutte gegevens reken ik in de allereerste plaats de vaak zeer onbetekenende motto's bij iedere dag, ook de raadgevingen, als dat je er niet in moet vliegen met zogenaamde ‘koopjes’ en dat je begin December inkopen moet gaan doen voor Sinterklaas. Verder feiten, als dat er per jaar op de aarde 4 millioen huweliken gesloten worden en dat het oudste deel van het slot te Berlijn muren heeft van bijna 3 M. dikte. Tenslotte hygiëniese voorschriften, als dat je in de herfst bijtijds warme kleren moet aantrekken en niet met natte voeten moet blijven lopen; ook dat je moet zorgen dat je darm nooit vol is, en dat je slapen moet met mate, immers: ‘dat zal U baten’.
Als ik een schooljongen was die van de een of andere ongetrouwde tante een exemplaar van deze agenda cadeau kreeg, dan zou ik die waarschijnlik wel gebruiken; een enkele keer zou ik me ook dankbaar gestemd voelen jegens die tante en de samensteller, vanwege de nuttige gegevens die ze mij zo aan de hand deden, maar nog vaker zou ik zuchten over de veel grotere hoeveelheid onnut materiaal die ze me ook dwongen mee te slepen, van school naar huis en van huis naar school, de ene dag in, de andere uit. En ik zou wensen dat mijn tante maar een minder dikke, minder inhoudvolle, maar meer practies-bruikbare agenda voor me gekocht had.
J.H.
| |
Tim, Roman van 'n hondenleven, door Pim Pernel (W.J.H. Mulier). A.J.G. Strengholt, Amsterdam.
Dit is het verhaal van Tim, een biezonder schrandere en soms niet onvermakelike hond, en van Henk van den Berg, z'n baas.
| |
| |
Deze Henk van den Berg heeft juist een Haagse H.B.S. afgelopen. Hij vertoont de kenmerken van een belangrik deel van de jeugd uit onze residentiestad. Aan de ene kant is hij vroeg-oud (grijs, noemde Thijssen dit), aan de andere kant nog erg jong, naiëf soms. Hij gebruikt bijster veel vreemde woorden en zegt ook af en toe eens een Engels zinnetje - dat echter regelrecht aan een schoolboekje is ontleend. Hij gaat tot vijf uur 's morgens met vrienden en vriendinnen op sjouw, maakt daarbij aanzienlike schulden, maar vlucht, als hij voor een beslissing komt te staan die heus toch niet zo erg moeilik is, heel verstandig en braaf naar zijn vader om raad.
Van de schrijver van ‘Tim’ weet ik niets af, maar ik maak me sterk dat het iemand is van ongeveer dezelfde leeftijd en stand als Henk van den Berg. Want zoals Henk is, zo is ook het boek over hem; hier en daar is het niet zonder talent geschreven; een enkele maal is het zelfs geestig; maar op vele andere plaatsen is het weer hopeloos onrijp en onbeholpen.
Daarom lijkt het me ook verkeerd van hem dat hij zich liet verleiden om dit boek uit te geven. Hij is niet onbegaafd, maar wel is hij wat erg voorbarig geweest.
J.H.
| |
Twaalf van de film. Afbeeldingen en beschrijvingen uit het leven der groote filmsterren, bijeengebracht door B. Binger-Cantor. Met een voorwoord van Luc Willink.
Twaalf filmhelden en -heldinnen. Van elk een levensbeschrijvinkje en één of meer portretten. De foto's zijn niet onaardig, al wordt er door de ‘slachtoffers’ soms hevig geposeerd. De bijgevoegde tekst is onbelangrik, zelfs onbenullig. De inleiding is niet veel beter.
J.H.
| |
Korte Nederlandsche Literatuur-Geschiedenis door Dr. Ph.A. Lansberg. Den Haag, G.B. van Goor Zonen 1931.
Wat dit boekje naast De Vooys' in zijn soort voortreffelijke ‘Historische Schets’ beoogt is ons noch uit het voorwoord van den schrijver noch uit den inhoud van zijn geschrift duidelijk vermogen te worden. Het zet een zeker niet zonder meer aanbevelenswaardige methode van litteratuur-onderwijs op volstrekt onoorspronkelijke wijze voort. Wij benijden de leerlingen van het Zeister lyceum niet, die op deze wijze nader gebracht moeten worden tot de schoonheid der letterkunde. In de namen, die de heer Lansberg van ‘moderne’ prozaschrijvers en dichters noemt, mist men elke lijn. Zij zijn volstrekt willekeurig gekozen, tenzij de auteur meent werkelijk het meest karakteristieke te hebben gegeven. Maar dan ziet het er met zijn litteraire oordeelsbevoegdheid allerbedenkelijkst uit.
R.H.
| |
Het Duitsche Boek. Tijdschrift voor de vrienden van het Duitsche boek in Nederland. Julie/Aug. 1931. Meulenhoff en Co., Amsterdam.
Gaarne maken we van de gelegenheid, dat ons één aflevering van deze periodiek wordt toegezonden, gebruik, om dit tijdschrift bij allen, die in het Duitse geestesleven belangstellen, aan te bevelen. Het blad staat onder bekwame leiding en is niet duur: een rijksdaalder per jaar. Van een nadere bespreking van de inhoud moeten we ons onthouden; daarvoor zouden we niet één aflevering, maar een gehele jaargang onder ogen moeten hebben.
J.H.
| |
Klassiek Letterkundig Pantheon. Die waerachtige ende een seer wonderlycke historie van Mariken van Nieumeghen. Uitgegeven door Dr. W.H. Beuken. W.J. Thieme & Cie., Zutphen. 1931.
Mijn eerste opwelling bij het zien van deze uitgave was een lichte ergernis over een uitgave, die ik naast de bestaande overbodig achtte. Kennisname van dit deeltje der bekende verzameling tekstuitgaven heeft me genezen. Deze uitgave heeft alle recht op een eigen plaats. De degelike verzorging van de tekst, het knappe en uitvoerige kommentaar, de aard van de inleiding, maken zelfs, dat deze uitgave enigszins valt buiten het kader der gewone Pantheonuitgaven, die als regel geen andere pretentie hebben dan een goede schooluitgave te zijn.
v. H.
| |
| |
| |
Letterkundig Leesboek. Deel I: Derde druk. Deel II: Tweede druk, door Dr. C.G.N. de Vooys, J.H. van den Bosch en Dr. D.C. Tinbergen. J. B Wolters, Groningen, Den Haag.
Dar er van het ‘Letterkundig Leesboek’ van de Vooys, v.d. Bosch en Tinbergen een nieuwe druk verscheen - een derde van het eerste deel, een twede van het twede deel - is een verheugend feit. Want dit leesboek vult een lacune aan in ons letterkundig onderwijs en als zodanig is het een énig boek.
De andere letterkundige leesboeken zijn bloemlezingen. Ze bevatten een keuze, meer of minder beperkt, maar toch een keuze. Ze zijn samengesteld volgens het recept: maak een lijst op van de voornaamste schrijvers, geef een ieder wàt. Er kan dan verschil zijn in de keuze van de schrijvers; er kan ook verschil zijn in de keuze uit wat deze schrijvers schreven, en in zoverre doet ook de persoonlike smaak en de persoonlike voorkeur van de samensteller zich gelden. Maar in wezen blijft 't toch een bloemlezing, d.w.z. een verzameling stukken zonder een ander dan chronologies verband. Het leggen van een ander verband wordt dan aan de lezer zelf overgelaten of aan de leraar onder wiens leiding er gelezen wordt.
Natuurlik kàn, vooral wanneer een bloemlezing onder bekwame leiding gebruikt wordt, dit andere verband ook terdege gelegd worden, maar tòch, toch blijft dit los naast en achter elkaar staan een gebrek. Het materiaal zelf, de werkstof, is er wel, die ligt in druk voor een ieder gereed; maar uit welke specie dit materiaal gevormd werd, daarop wordt bij de samenstelling van zulk een bloemlezing geen acht geslagen, en evenmin op de wijze waarop deze specie tot materiaal werd verwerkt.
Als ik 't goed zie, hebben de samenstellers van het ‘Letterkundig Leesboek’ dit vooral als een bezwaar gevoeld; hoe langer ze onderwijs gaven in de Nederlandse letterkunde, des te dieper zijn ze het als zodanig gaan voelen.
Ze hebben toen geprobeerd om een boek samen te stellen, waarin ook met deze specie, deze oervorm van het materiaal, èn haar verwerking, rekening werd gehouden. Zo kwamen ze er als vanzelf toe om meer aandacht te besteden dan gewoonlik geschiedt, aan de aesthetiese potenties van de taal, aan het ritmies en beeldend vermogen van de taal, door de eeuwen heen.
Hun leesboek verloor zo het karakter van een bloemlezing, maar het werd méér dan dat; het werd een boek in twee dimensies. Naast de zuiver chronologiese volgorde zoals ook ieder ander leesboek die biedt, geeft het nu ook nog dat andere: de aesthetiese samenhang, zoals die in de éne grondvorm van de taal gegeven is. De schering van de historiese litteratuur-behandeling werd met de inslag van een historiese taal- en stijlbeschouwing tot één schoon geheel verweven.
J.H.
Ontvangen:
Tekst en Uitleg: Ezechiël I, door Dr. A. Troelstra. Bij J.B. Wolters' U.M.N.V., Groningen, Den Haag, Batavia 1931.
v. H.
| |
De Plaetse aan de Vecht, Romantisch verleden van het Huis Over-Holland, met illustraties van Lizzy Ansingh, door Marie C. van Zeggelen. Amsterdam, N.V. Scheltema & Holkema's Boekhandel en Uitgeversmij.
Niet altijd kan een boek, dat ter recensie gezonden wordt, binnen kort tijdsverloop worden besproken, maar door een vergissing mijnerzijds, is de aankondiging van dit boek in ons tijdschrift veel te lang uitgebleven. 't Is een van de belangrijkste uitgaven van het jaar 1930 geweest en zoo rijk is de moderne literatuur aan belangrijks niet, dat de bespreking zoo lang achterwege had mogen blijven. Ik moet daarom deze recensie met een verontschuldiging beginnen.
‘De Plaetse aan de Vecht’ is een boek met een voorgeschiedenis.
| |
| |
Marie van Zeggelen, de Schrijfster, ontving van Dr. J.F.M. Sterck, den kenner der 17e eeuw, een dossier processtukken betreffende een huwelijksquaestie uit den deftigen Amsterdamschen patriciërskring der laatste 17e eeuwsche jaren, met de bedoeling, dat zij daarin stof zou vinden voor een historischen roman. Als auteur van historische romans had zij een verdiende reputatie zich verworven met de bekende cyclus uit de 19e eeuwsche geschiedenis (‘Een broederdienst uit 1815’ enz.) en haar wijze van werken, n.l. het onderzoeken van officiëele bescheiden en gegevens, deed dit materiaal in haar handen waarde krijgen. Ze aanvaardde het denkbeeld van Dr. Sterck en speurde in archieven en notariëele registers de juiste verhaal-gegevens. Toen ze die had gevonden en aldus het gebeuren kende, ging ze naar de plaats zelve, waar zich de romantische historie had afgespeeld, een der oude buitenplaatsen langs de Vecht, ten einde zich geheel in het locaal in te leven en in de eigen sfeer dat gebeuren te reconstrueeren.
Het boek is dus gebouwd op een hechte fundeering, wat voor den historischen roman uiteraard van beteekenis is en de objectieve waarde er van vermeerdert.
De geschiedenis zelf is er een van zeer bekend thema. Margaretha Pappe, de dochter van een deftigen en rijken Amsterdamschen koopman, heeft de liefde van haar jeugdig hart gegeven aan een braven jonkman, Franciscus de With, maar de koopmanstrots van haar ouders eischt een deftiger partij en wil van geen verbintenis hooren. Het gewone gegeven dus van liefdesleed en liefdesstrijd, door standstrots en oudersdespotisme. Ook het verloop is het gewone: na veel vergeefsche moeite, veel strijd ook, onttrekt zich de dochter door de vlucht aan het onredelijk dwingen van haar ouders en gaat eigen wegen. Maar nu komt het buitengewone: deze vlucht en het daarop gevolgde huwelijk zonder toestemming van Margaretha's ouders worden oorzaak van heftigen twist tusschen de families Pappe en de With en van een langdurige, afmattende procedure, die door politieke tendenzen zeer ingewikkeld is en merkwaardig uit het oogpunt van laat-17e eeuwsche mentaliteit.
't Is deze procedure, waarop de stukken van Dr. Sterck betrekking hebben. En dan is haar aanleiding de stof, die Mevr. van Zeggelen heeft bewerkt. Ze heeft dat gedaan op waarlijk voortreffelijke wijze: met allerlei romantische kleuren, passend bij het milieu der idyllische buitenplaatsen; met relief-gevende effecten (de intrigues van den huissecretaris, die op Margaretha verliefd is, de bemoeiïngen van een tante-van-aanzien); met vervlechting, door het verhaal heen, van de droeve geschiedenis van het toegevende nichtje, die de haar gewezen partij trouwt en eigen verlangens offert, maar sterft van verdriet; met rijke decoratie van 17e eeuwsche patriciërsleven en buitenplaatsamusement - in één woord, met alles, wat aan qualiteiten behoort bij den literairen roman. Mooi vooral ook is de figuur van Margaretha zelf, die in haar groote, toegewijde kinderliefde, haar naïeviteit en oprechtheid, maar ook haar beslistheid in het luisteren naar de stem van haar hart, de sympathieke heldin is van een roman, die in den echten zin van het woord romantisch is. En de officiëele bescheiden, de brieven in hun strakke taal, de authentieke stukken geven aan het geheel 't cachet, dat bij den deftigen heer Jacob Pappe en zijn statige gemalin behoort.
Een roman dus van treffelijke verdienste, van cultureele beteekenis en literaire waarde, bovendien een boek, dat de aandacht boeit en sfeer heeft, in dezen tijd van overvloedige, maar lang niet altijd appetijtelijke romankunst, een weldadige verschijning
Eenigszins gewild doen aan de 17e eeuwsche spelling van sommige woorden en den, soms gemaakt-archaïstische, 17e eeuwsche dialoog. Dat is, voor een deel althans, maakwerk in dit overigens zoo pretentielooze boek.
C.T.
|
|