Wat beduidt dit alles? Ik meen dit: ‘Dat de schoone aarde van ons is, en dat al God's gaven en bloemen en gedachten tot onze liefste dingen behooren -’, en dan tegelijk dit tweede ‘Dat de schoone wereld maar heel weinig van ons is, omdat wij als verloren zonen den spiegel van God's schoon in onze sidderende handen houden, totdat hij valt, en wij alleen voor God staan - om den Eeuwige schoon te zien.
We willen de schoonheid daarom niet Christelijk zien. Want Christelijke schoonheid is niet, bestaat niet en zal nooit bestaan, al wachten er duizend jaar lang ettelijke letterkundige, Christelijke kringen in Nederland op.
Maar zijn zal het er: ‘het doorzongen zijn van liefde en overgave en sterk geloof - in een gebroken hart. ‘En dit ‘Gebroken zijn’ en ‘vreemd zijn aan wil’ zal uiterst schoon zijn in de stille vervolmaking door God's wil.
Is er dan niet de Huivering?
‘Omdat wij weten dat de aarde draait’
‘De groote aarde op een speldepunt’
‘De duizel van de dood is kruis of munt’
‘God zucht - en heel de bende is verwaaid’
Onze moderne dichtkunst is zich deze mogelijkheid zeer wel bewust; het vallen langs de kometen en het spelen met het speelgoed uit God's heelal is een geliefkoosde bezigheid.
En ook de dichtkunst der jonge Christelijken uit Opwaartsche Wegen is zich van dit vallen bewust. Op een moment worden we geheven uit het spel hier op aarde, en dan opeens beseffen we, dat we vallen, inderdaad roekeloos vallen, in God's heelal. Wij vallen van God's gelaat en handen, waaraan hij zijn evenbeeld had gedrukt. We voelen de sporen in ons gelaat en handen - en we vallen langs de kermis der kometen in het duister dat de aarde omgeeft, toonloos en zonder een woord te kunnen spreken, zonder een gedicht te kunnen schrijven, dat maar even zou benaderen onze duizeling. Ontzettend pijnlijk zijn we ons dit bewust. Het verlangen naar vereeniging, God's gelaat aan het onze, God's mond aan onzen dorstenden mond, dit alles is een intensiteit van ons jongeren. Religio met God.
En waarom blijft men dan toch steeds vragen naar Christelijke poëzie, waarachtige religieuze poëzie?
Omdat tenslotte ons Geloof tot nu toe gefaald heeft. Het is niet te ontkennen. Wij gelooven niet meer; en het vallen en roepen, evenmin als het drieste koorddansen in God's heelal, zal de groote rust brengen, waarnaar onze poëzie zoo uitziet. Het evenwicht is verbroken. Als er sprake zal zijn van een sterke opleving in onze poëzie, is er allereerst noodig een bloei van het leven. En een opleving in onze kunst zal er één zijn van ons geloof. - Ons geloof in een schoone aarde.