Kroniek.
Onjuiste voorlichting.
In het Mei/Juni nummer van ‘De Gemeenschap’ treffen wij een poëzie-kroniek aan van de hand van Anton van Duinkerken, waarin o.m. besproken wordt Strophen van Roel Houwink. Van Duinkerken zegt daarin o.a. het volgende: ‘Onder invloed van deze factoren (v. D. beschouwt de religie als een uitvlucht voor het impotent dichterschap) beleefden we het stichtelijk exempel, dat Roel Houwink, voorheen de schrijver van “Novellen” en “Maria”, thans toe is aan de vage religiositeit van den modernen protestant, die sterk gesuggereerd wordt door “den slanken bruinen man met zijn duistere oogen, die alleen aangetrokken schijnen te worden door het licht, hetzij dit door een spleet in het zeildoek van den grooten lezingtent te Ommen fonkelend van zomerweelde naar binnen valt, hetzij dit schel en knetterend uiteenspat boven het toestel van den fotograaf”, - kortom Krishnamurti, wien hij de volgende regels toegezongen heeft ter opdracht van zijn jongste pennevrucht..?’ (volgt het inleidend gedichtje). Wij durven niet aan te nemen, dat Van Duinkerken hier opzettelijk den argeloozen lezer de meening tracht op te dringen, alsof H. in zijn boekje een loftuiting op Krishnamurti gegeven heeft; maar dan vragen wij ons af, of het te pas komt, dat een recensent zoo vluchtig notitie neemt van hetgeen hij ter beoordeeling krijgt, dat hij er precies het tegenovergestelde uit afleest van hetgeen er staat, gelijk alle lezers, die van het boekje kennis namen, hebben kunnen constateeren. En wat misschien nog wel het allerergste is: Van Duinkerken bouwt zijn kritiek voor het essentieele deel op deze ‘vluchtige’ lectuur! Van vooroordeel gesproken.... (Cursiveering van ons, red.)
R.H.