Opwaartsche Wegen. Jaargang 9(1931-1932)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 310] [p. 310] Meditatie door J. Roselaar. Buigend over de bloemen een jonge God, riep mij, en hij wees me een oude bij, ‘zie,’ sprak hij, ‘dit is voor mij het antwoord, of ik zal leven.’ ‘Zie,’ sprak hij, ‘niemand wordt uitgedreven, zoo hij misdeed niet, en wat zegt ze mij, die 't leven sleet in stil zich overgeven? ze spreekt berusten uit, haar vleugelslag trilt, maar ze vliegt niet meer, zij sterft, ik zie de kleuren, alle zeven, schittren in dien vleugelslag nog, het leven is slechts een verstuiken van den dag in schaduw voor haar, een stil beluiken. Nu komt de zon op, zie de wolken beven van angst, de zonne smelt adem in adem, al het geweld van den levenden dag komt bevolken den weg nu, wagens en sleepen vee, donkere strepen breken uit van de stallen, over het zand veegt de wind als een bezem en hij wiegt in den schoot van het korenland. [pagina 311] [p. 311] Maar de bij sterft, heur oogen zien niet meer het licht, van de vorstin des korfs droomt ze nog - misschien -, en in heur hart is nog een mededoogen voor een paard, dat een akker ploegt, ze ziet het niet, maar ze zag het zooveel en nu weet ze, dat ergens één zwoegt in een heel zwaar gareel. Wat is het antwoord? Ja, ik zal leven één dag, één uur, één termijn, tot ik, kind niet meer, mensch zal zijn, en dan zal ik, verstuikt, mijn leven geven. Geen venijn en geen donkere slagen kunnen treffen me, geen knagen aan de hartspier heeft vat op mij, zoolang ik kind en dus God nog zal zijn. Doch als de God vlucht, wijkt het dagerood voor het nachtzwart van den twijfel en dat is de Dood. Maar de God zal niet in mij vluchten, het vertrouwen in het bestier van mijn Leidsman zal mij brengen aan een veiligen oeverwal. En zoo de bij berust, zal ook ik berusten; mijn hart bereid tot overgeven zal ik niet klampen aan dit leven me, want heeft elk land zijn oever niet en elke zee zijn kusten?’ Vorige Volgende