Opwaartsche Wegen. Jaargang 9
(1931-1932)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 307]
| |
Een Deense roman over het huweliksprobleem.Ga naar voetnoot1)Het is me tot heden gelukt het gretig afgegraasde terrein van zedenverwildering, huweliksverwording, ontaarding der jeugd, ten tonele gevoerd in een roman over drie of meer geslachten, nagenoeg geheel te ontwijken. Maar aangezien ik in Opwaartsche Wegen als regel de Skandinaviese romans bespreek en Anker Larsen in zijn roman Roes ook de Deense letteren heeft verontrust met een roman, die het genoegelike thema der zedelike ontbinding behandelt, wil ik me toch eens een ogenblik bezighouden met dit aantrekkelik onderwerp en het boek dat de aanleiding er toe is. Alleen een onbarmhartig toeschouwer als Galsworthy vermag alles te zien en te verstaan, ook in een tijd die de zijne niet is. De meesten die hem in de roman der generaties volgden, waren beperkt tot dat wat hun verwant was in eigen geslacht, van andere geslachten begrepen ze niets en schreven ze een flauwe parodie. Dat verkeerd begrijpen van het oudere geslacht is niet zo erg; het dringt alleen een groep onnozelaars een verwrongen geschiedbeschouwing op. Veel erger is als het jonge geslacht van eigen tijd niet verstaan wordt, dat de ingenomenheid met eigen geslacht en eigen denkbeelden uit enige uiterlikheden zich een jeugd fantaseert, die niet anders is dan het onwettig kroost van eigen begeerten. Wie in de jeugd minder idealen meent te vinden dan bij de arrivees van onze tijd, moet wel heel erg de plank misslaan. En een boek als De Opstandigen b.v. moet wel een schare farizese bewonderaars van eigen verworvenheden hebben gekweekt, een groep die als het niet de neus, dan toch zeker de schouders optrok over een geslacht dat zo weinig met de ouders gemeen had. En de jeugd die zich als regel toch al slecht begrepen voelt, moet toen zij in deze lachspiegel keek, zich alleen daarom geërgerd hebben, omdat een koor van oudere dames en heren zei, dat het beeld zo gelijkend was: een spiegel liegt niet. Anker Larsen heeft het in Roes een beetje anders aangepakt dan in het Hollands boek, dat ik als voorbeeld nam en dat al de zwakheden van het genre het best | |
[pagina 308]
| |
demonstreert. Wel houdt hij zich bezig met moderne verwording, wel wordt deze wisseling van de tijdgeest bij hem voornamelik openbaar in de verhouding der sexen, maar hij zoekt de schuld in het na-oorlogse gevoel van de ouderen. Na een goede oude tijd waarin de mensen slechts braaf waren, komt een tijd waarin de roes, het genot alle hoger levensbesef verdringt. De jeugd doorziet echter de onwaarachtigheid van de ouders, oefent daarop openlik kritiek uit en wil terug naar zuiverheid. Dat is natuurlik een essentieel verschil met wat Ammers-Küller c..s bracht: een geslacht dat met de verworven vrijheid geen raad wist. Kent Anker Larsen de jeugd beter? Inplaats van een jeugd die de geblaseerdheid, de verveling van het ouder geslacht werd opgedrongen, krijgen we nu een jeugd die het wijze levensinzicht, de beheersing en de kracht van onthouding als een pak dat voor hun jaren niet past, wordt aangetrokken. Er is nog iets anders waarom we in deze wijze jeugd niet kunnen geloven. Zoals in andere boeken van Anker Larsen is er een eigenaardige geestelike sfeer ook in Roes. Gudum is de voornaamste drager van het Larsense telepathiese vermogen der mensen. Gudum gaat naast een Boeddhistiese monnik op Ceylon zitten en de rust van die man vloeit in hem over en bij beleeft diens extasen mee. Een Swâmi in Benares bezielt hem tot de inkeer in zichzelf en zo doorloopt hij alle stadia op de weg naar Samadhi. Een Sûfi in Tunis zou hem andere heerlikheid leren, maar deze spreekt enkele werkelik wijze woorden, nl. dat extase om de extase niets is, maar vroom leven alles. Gudum die ondertussen reeds verliefd geworden is op Elin, krijgt van de Sûfi een nog groter waarheid mee, dat hij die vroomheid niet hoeft te zoeken in tempel of moskee, maar ook tuis vinden kan. Dat het er alleen maar op aankomt, dat het echt is. Het samenvloeien van twee personen geeft Gudum telkens extase, laat hem zwelgen in wat niet van hem is. Als de Hindoe, de Swâmi, de Sûfi hem loslaat, heeft hij slechts honger naar extase, niet de kracht tot bevrediging. Zo is er ook in zijn verhouding tot Elin een tekort. De schrijver stelt het voor, alsof hij voor Elin veel betekent; in werkelikheid is hij niet anders dan haar reflex. Als zij zich gelukkig waant, is hij het ook; als ze van hem afdwaalt, heeft hij haar niet nodig; als ze zichzelf beschuldigt, is hij onrustig; als ze van haar liefde voor Erik Stein vertelt, laat hij deze liefde in zich tot werkelikheid worden; als ze later allerlei erotiese genoegens najaagt, heeft hij zijn deel daarvan; zijn eigen levenswerk kan hij echter niet voltooien. En als Elin nu nog maar een fors eigen leven leefde, maar deze leeft, zij het door minder bewust zich onderdompelen in een ander, ook uit haar kontakten. En nu de nieuwe maatschappij - dat Merete door haar afhankelikheid van anderen ten onder gaat, wie die er nog aan twijfelt? - maar kunnen wij vertrouwen hebben in de toekomst van Louise? Ze heeft haar ideeën onder woorden kunnen brengen door het intuitieve verstaan van de vriend. Hij begint het leven te voelen door zijn | |
[pagina 309]
| |
grootvader. Samen beleven ze het eeuwige in het stil verstaan. Weer een leven, dat op Gudumse extasen berust. Wat geeft het, als men de ene bedwelming van de hand wijst, als men reeds naar een nieuwe grijpt? Zijt nuchteren en waakt, dat is heel iets anders dan de onnatuurlike wijze waarop Anker Larsen naar de weg der ascese wijst. Dat is tenslotte het grote aesthetiese bezwaar met een ethiese inhoud dat we tegen Roes hebben, dat we een paar honderd bladzijden worden lastig gevallen met de geestelike en erotiese zwelgerijen van mensen die ons niets, maar dan ook niets meer te zeggen hebben, terwijl dáár waar het woord zal gesproken moeten worden, dat al deze quatsch op zij schuift, er het schrale geluid komt van een geslacht, dat in overeenkomstige gevoelerigheid en verder alleen uit een paar negaties leeft.
V. HAM. |
|