Opwaartsche Wegen. Jaargang 9
(1931-1932)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 270]
| |
Voorlichting met behulp van recensies
| |
[pagina 271]
| |
Dat een recensent niets anders van een boek weet te zeggen dan met behulp van honderdmaal gebezigde termen voor hem mogelijk is, soit! 't is nog niet 't ergste. Erger is, dat uit zulk een behandelingswijze zijfi onkunde en onmacht blijkt en dat de leiding van zijn blad daarmee genoegen neemt. Want dat bewijst, dat die leiding niet inziet, dat de rubriek ‘boekbesprekingen’ zeer hooge eischen stelt, zoowel ethische als aesthetische. Met betrekking tot het verhaal, waarop de hierboven afgedrukte recensie slaat, was het b.v. ongetwijfeld de plicht van den bespreker geweest, erop te wijzen, hoe tot den bodem toe valsch de gesignaleerde tegenstelling ‘een en al ernst’ en ‘wereldsche vermaken’ is. Wellicht zou het hem niet moeilijk zijn gevallen, al ontledende, die ‘vermaken’ nog zoo ‘wereldsch’ niet te achten, maar dat laten we in 't midden, evenals een navraag naar de motiveering van de afkeuring, welke uit ‘wereldsch’ spreekt. De recensent had o.i. óók de taak gehad, te wijzen op het belachelijke, scheurkalender-blaadjes-achtige van Uno's bekeering, welke zóómaar subiet tot stand komt als hij Rigmor één versje hoort zingen. Wij noemen zulk een goochelen met het allerernstigste en diepste dat een mensch in zijn leven ervaren kan, minderwaardig en ònchristelijk, het feit van de bekeering wordt ermede gedisqualificeerd en dat is héél ernstig, dat kan men niet te zwaar nemen. Integendeel evenwel accepteert de recensent deze onwaardige behandelingswijze, o.a. door ze niet te wraken doch leukweg te resumeeren.
* * *
Het ligt voor de hand, vooral vermoedelijk voor die van den recensent dezer boekbespreking, te veronderstellen, dat wij met het bovenstaande een aanval op hèm willen ondernemen. Dat lag evenwel allerminst in onze bedoeling. Ons knipsel-archiefje heeft tientallen van zulk soort boekbesprekingen en wel uit allerlei Christelijke dagbladen en ze zijn zoo goed als allemaal eender. Ze bewijzen, de uitzonderingen daargelatenGa naar voetnoot1), dat noch de redactie, noch de recensent inziet, welke de taak en de plicht is van het Chr. dagblad bij en met boekbeoordeelingen. Wij meenen, dat die taak bestaat in het geven van duidelijke, scherp-geformuleerde inlichting en voorlichting van den lezer omtrent den aard van het gerecenseerde werk. Het dagblad kan niet, of slechts periodiek, ruimte afstaan voor breed-argumenteerende, recenseerende artikelen, maar het getal der geregeld nieuw-verschijnende werken is groot en te anderer zijde hebben de lezers uiteenloopende wenschen. De eene groep heeft belangstelling voor literaire bijdragen, de andere heeft geen tijd, ze rustig te lezen, de derde kijkt ze niet aan. Het beste, wat onder deze omstandigheden naar onze meening kan gedaan worden is, een soort boekbesprekingen te geven, waarvan het schema zich aanpast aan hetgeen | |
[pagina 272]
| |
mogelijk is en gewenscht wordt. Met andere woorden, een dagblad-recensie zou den lezer moeten inlichten omtrent den inhoud van 't besproken boek en dit resumé kan objectief zijn, maar tegelijk beknopt. Vervolgens diene, al even kort en zakelijk, aangeduid te worden dàt en waaròm de recensent het werk al of niet geslaagd acht. Alles hangt hier af van de bekwaamheid van den boekbeoordeelaar en indien het goed is, zal de redactie van het Chr. dagblad dus uiterst kieskeurig zijn bij de keuze van den medewerker, dien zij de zéér verantwoordelijke taak van het recenseeren opdraagt. Het komt erop aan, dat zoowèl die redactie als die boekbespreker ernstig zijn doordrongen van hun plicht jegens de duizenden lezers, die zich desgewenscht oriënteeren kunnen aan de recensies. Maar al te vaak blijkt ons bij de lezing van recensies, dat de bespreker in 't geheel geen plicht heeft gevoeld, dat hij niet deskundig is en ook, dat hij veel méér wil doen dan hij behoeft. Predikanten en onderwijzers wijden in hun boekbesprekingen dikwijls uit over de aesthetische waarde van een roman, bewegen zich daarbij kalmweg op het gebied van het letterkundige tijdschrift en dat wel zonder tot zulke escapades bevoegd te zijn. Heeft men dan zulke boekbesprekingen uit, dan is het vaak nog niet mogelijk, zich een denkbeeld te vormen van dien inhoud van het gerecenseerde boek en weet men ook nog niet, of er ethische bezwaren zijn jegens den inhoud. Het heeft ons, om nog één opmerking te maken, altijd verbaasd, dat het Chr. dagblad slechts die romans bespreekt, welke de redactie worden toegezonden. Naar wij meenen heeft de recensie in het Chr. dagblad vooral een paedagogische taak jegens ouders en opvoeders. En het zou veel nut doen, met zooveel mogelijk alle verschijnende boeken onder de loupe te nemen. Uitgevers zenden recensie-exemplaren van hun nieuwe publicaties slechts in den regel aan die bladen, waarin zij naar hun meening kans hebben op een voor den verkoop gunstige beoordeelingGa naar voetnoot1). Zij hebben gelijk. Maar het gevolg is, dat Chr. dagbladen bijna nooit in de gelegenheid komen, romans te signaleeren, welke, van Christelijk standpunt uit, veroordeeld dienen te worden om hun immoreele tendenzen en uit de handen blijven moeten van tot zelfstandig oordeelen onbevoegden. En dat niet alleen, maar door slechts af te wachten, wat gezonden en dus gerecenseerd wordt, krijgt de Chr. dagbladpers geen gelegenheid, haar stem te verheffen tegen ethisch verderfelijke lectuur als b.v. Edith Werkendam's boek ‘Jij en ik’. Het is, gelooven wij, niet alleen een paedagogische eisch, maar ook een Christelijke plicht van het Christelijke dagblad, naar het wapen der publicatie te grijpen, zonder af te wachten of een uitgever wel zoo vriendelijk wil zijn een recensie-exemplaar te zenden. |
|