Opwaartsche Wegen. Jaargang 9(1931-1932)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 221] [p. 221] De eeuwige morgen door H. Steggerda. Wanneer wij eenmaal wederkeeren, tot de d' allervroegste morgenstond, die zich eenmaal tot eeuwige verreiniging zal keeren, tot 't ongenaakbaar licht van Uw rechtvaardigheid, waaronder Gij ons eens verloren vond. - Dan zal d'azuren lach, van Uwen heil'gen dag, ons openbloeien als onzegb're heerlijkheid. Dan zal Uw Licht, den nacht der leugen scheuren, omdat de vrucht van Uwe waarheid is volgroeid. En door den schemer van ons droef bestaan de morgen kleuren, wijl het beloofde Paradijs voor onze oogen openbloeit! Reeds ruischen Uwe eeuwigheden door ons onstuimig bloed. Reeds ademt onze ziel, de Lente van Uw eeuwig Eden, wat ons tot Godgewijde vruchten rijpen doet. Uw Geest ontbladert snel de dorheid van ons heden en in der aarde donkerheid, ontkiemt ons nieuw bestaan. De kimmen wijken reeds naar ongedachte werk'lijkheden, onthuld wordt ons de droom, van Uw bestaan, Uw Godd'lijk Zijn, waarin de dood en eeuwigheden besloten liggen, waaraan wij schreiend ondergaan, wanneer de tijd als een gedachte is doorbracht, en alles hunk'rend op Uw zichtbaar komen wacht, op 't ééne woord, dat alle nacht vervaagt voor Uw gezicht, En al 't gelooven schouwen wordt, De vloek verbreekt in 't eene - Licht! - [pagina 222] [p. 222] Wij weten dat, wat ons aan schoonheid is gebleven, nog groeien zal, tot grooter heerlijkheid. O wij doorleven in die weelden, het voorspel van ons eeuwig leven, en weven schoon door ons bestaan, de zekerheid, dat Gij o God, de Koning van het leven zijt, dat straks tot U - gelouterd door Uw licht - zal wederkeeren tot een volmaakte bloei, als één verrukte zaligheid. Nog draagt de aard, de vloek van onze zonden. Nog huivert onze ziel in kille sterf'lijkheid.... Maar door de scheem'ring heen, heeft ons Uw Licht gevonden, Wij weten in Uw Zoon ons vrij, voor Uw rechtvaardigheid. Vorige Volgende