Opwaartsche Wegen. Jaargang 9(1931-1932)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 206] [p. 206] [Gedichten van Aldert Jongedorper] De wind en dit kind door Aldert Jongedorper. In mijn leven bezint voor 't eerst zich de wind zooals de wind langs mijn ruiten zich ginds in de boomen bezint. En alles een oogwenk verstilt; ontzet voel ik mijn armen getild in een droevig gebaar; de takken nemen den wind die machtig verstilt. Ik gleed uit de vaart van den wind tot waar de windstilte begint de grens van een droomwijd gebied waar nimmer dit kind zich bezint. Ach hij, die den wind en dit kind en hun roekeloos zwerven bemint, weet dat de dood met een stilte begint als van een eeuwig windstillen wind. [pagina 207] [p. 207] Nachtlicht door Aldert Jongedorper. Haar donkere haar viel voor haar oogen, zij wankelde en smart wrong om haar mond, zij ging oneindig ver maar aan den uitgang vond de pijn van hare ziel zijn mededoogen. toen - in zijn armen neergezonken - haar hartslag joeg naar zaligheid, heeft hij haar dragend uitgeleid, de nacht werd licht in sterrenvuur en vonken En in den glans van wat op aarde den zuiveren zin van glans alleen verstaat, gleed stil geluk langs haar vermoeid gelaat: twee menschen die God voor elkaar bewaarde! [pagina 208] [p. 208] Nachtlied door Aldert Jongedorper. Voor Annie. De laatste rozen zijn door kou vergiftigd, mijn hart weet enkel dit nog maar van jou: dat je gegaan bent en een kille morgendauw je uit mijn armen heeft geheven.... Mijn droom van jou was zuiver, maar kortstondig was de slaap die mij dit droomen liet; het grauwe morgenlicht verried mijn moeilijk en angstwekkend leven. Vorige Volgende