Opwaartsche Wegen. Jaargang 9(1931-1932)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 145] [p. 145] Voorbij door Jan H. de Groot. Ver aan de kim stond een schip op zee. Met achter zich een grijze sprei van rook. Ik dacht zal dat daar blijven? Om kwart voor vijven keek ik weer. Toen was het weg. Voorbij. En de zon die hoog boven mij stond, Zakt nu al achter mij. En de meeuw die statig aan kwam drijven met vlakke stijve vleugel, krijschte en voer ver, ver voorbij. De dag ging onder en de avond steeg. De trein joeg langs een huizenrij. Was er dan niets dat blijvend bleef, dan Gij God, Gij. En misschien mijn ziel. Mijn vader is al oud. Mijn moeder verviel. En gindsche boerderij brandde af. Dien nacht staarde ik mij blind op dit dol begrip Voorbij. Vorige Volgende