Opwaartsche Wegen. Jaargang 9(1931-1932)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 129] [p. 129] [Gedichten van Willem de Mérode] De bader door Willem de Mérode. Zijn bronzen lichaam blonk in zonneschijn. Op 't water blonk zijn beeld spieglend gebroken. En in die spiegeling is hij gedoken En rees, om voor zichzelven vreemd te zijn. Hij sloot zijn oogen en hief zijn gezicht, Aangerand en geteisterd door het licht, Wild en ontzaglijk, vreezend en verheven, Of hij terugkwam naar een vroeger leven. Toen hunkerde zijn hart, en hij doorschoot, Een tunnel borend onderlangs den dood, De branding om iets lieflijks te herwinnen. Hij voelde 't water van zijn leden rinnen En groef zich in de wellingen van 't zachte Zonwarme zand, rillende, en hij lachte. [pagina 130] [p. 130] De doode door Willem de Mérode. Zij maakten eerst een weinig rouwmisbaar En trokken, wat hij nimmer had geduld, Een rechte scheiding in zijn stugge haar En die werd boordevol met licht gevuld. En 't was of hij zich wreekte, want een hoon Kiemde om zijn smalle mond en was volgroeid, En die hem waschte zei: wat is hij schoon! Maar voelde zich vernederd en vermoeid. Eén boog de handen naar elkander toe En twistte stil met hun beslist ontwijken En wist opeens: zij weigerden te prijken En dekte hen langs 't lijf gelegen toe. En zag het oogwit glazig naar hem kijken, En schoof de bedgordijnen schichtig toe. [pagina 131] [p. 131] Een neger door Willem de Mérode. Om 't voorhoofd onder 't kort gekroesd Haar klemt een breede gouden hoepel. Hij oliet 't stalen lichaam soepel, Houdt de ooren waaksch en de oogen woest. Scherp is zijn speer en scherp zijn worp. Hij vlijmt door ruggen en door schilden. De mannen jubelden en rilden En tilden hem door 't dreunend dorp. Zijn naam werd op de trom vermeld Tot aan de grens van 't groote water. En vrouwen hebben met geschater Van 't kreunen in zijn greep verteld. Trotsch, als de kralen rond zijn lenden Omlaaien roem hem en legenden. Vorige Volgende